Prepositions of place and time

Welcome to today's English lesson!

With Ms Frijns
Background: What is this?
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welcome to today's English lesson!

With Ms Frijns
Background: What is this?

Slide 1 - Slide

By the end of this lesson, you...
...you have refreshed your memory on gerunds and to + infinitive.
...you know what prepositions of time and place are and hpw to use them.
...you have worked on the weektask. 

Slide 2 - Slide

Table of Contents
  1. Revision: Gerunds & to + infinitive (10 min)
  2. Explanation: Prepositions of place and time (10 min)
  3. Work on the weektask (20 min)

Slide 3 - Slide

Look at the LessonUps
Gerund & to + infinitive
timer
4:00

Slide 4 - Slide

To Summarise:
Gerund
Een gerund is... Ww+ ing
Je gebruikt een gerund na werkwoorden zoals like, love, miss, avoid
Voorbeeld: I like watching Netflix. 

Slide 5 - Slide

To Summarise:
To + infinitive
To + infinitive is... to + het hele werkwoord 

Je gebruikt to + infinitive...
...na werkwoorden zoals hope, ask, refuse, expect. I hope to get an A.
...na het leidend voorbeeld van de zin. I asked him to help. 
...na een bijvoegelijk naamwoord dat een mening uit. It is nice to be outside. 

Slide 6 - Slide

Gerund or to+ infinitive?
  1. Tammy likes ____________(paint) paintings. 
  2. Bella told him _____________(be) quiet. 
  3. I think it is helpful _______________(look) at the lessonup!
  4. I tend to avoid ___________________(call) people out of the blue. 
  5. Sabrina and Jeff hate ___________(eat) in public.
  6. The teacher wants them _________________(pass) the test.


Slide 7 - Slide

Prepositions of place and time

Slide 8 - Slide

Prepositions of place and time
The fashion show is on Saturday.
Lille is a place in France.
You can come back at 11:30. 

Wat is een 'preposition'?

Slide 9 - Slide

Prepositions of place and time
The fashion show is on Saturday.
Lille is a place in France.
You can come back at 11:30. 

Wat is een 'preposition'?
Een 'preposition' is een voorzetsel dat een relatie tussen 2 woorden/ delen uit een zin aangeeft. 

Slide 10 - Slide

Prepositions of place and time
The fashion show is on Saturday. (the fashion show - Saturday)
Lille is a place in France. (place - France)
You can come back at 11:30. (come back - 11:30)

Wat is een 'preposition'?
Een 'preposition' is een voorzetsel dat een relatie tussen 2 woorden/ delen uit een zin aangeeft. 

Slide 11 - Slide

Prepositions of place and time
The fashion show is on Saturday. (the fashion show - Saturday)
Lille is a place in France. (place - France)
You can come back at 11:30. (come back - 11:30)

Wat is een 'preposition'?
Een 'preposition' is een voorzetsel dat een relatie tussen 2 woorden/ delen uit een zin aangeeft. 

Slide 12 - Slide

Prepositions of time
The fashion show is on Saturday. 
I went home in the morning. 
We celebrate together at Christmas.

Welke prepositions of time zijn er?



Slide 13 - Slide

Prepositions of time
The fashion show is on Saturday. 
I went home in the morning. 
We celebrate together at Christmas.

Welke prepositions of time zijn er?
on, in, at


Slide 14 - Slide

Prepositions of time
The fashion show is on Saturday. 
I went home in the morning. 
We celebrate together at Christmas.

Wanneer gebruik je welke?
on:
in:
at:


Slide 15 - Slide

Prepositions of time (on)
The fashion show is on Saturday. 
I am going to a Billie Eilish concert on the 27th of October. 

Wanneer gebruik je welke?
on:
in:
at:


Slide 16 - Slide

Prepositions of time (on)
The fashion show is on Saturday
I am going to a Billie Eilish concert on the 27th of October

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in:
at:


Slide 17 - Slide

Prepositions of time (in)
I went home in the morning. 
I am going to Japan in spring in 2024.
Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in:
at:


Slide 18 - Slide

Prepositions of time (in)
I went home in the morning
I am going to Japan in spring in 2024.
Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at:


Slide 19 - Slide

Prepositions of time (in)
I went home in the morning
I am going to Japan in spring in 2024.
Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at:


Slide 20 - Slide

Prepositions of time (in)
I went home in the morning
I am going to Japan in spring in 2024.
Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at:


Slide 21 - Slide

Prepositions of time (in)
I went home in the morning
I am going to Japan in spring in 2024.
Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at:


Slide 22 - Slide

Prepositions of time (at)
I went home in the morning
I am going to Japan in spring in 2024.
Mello goes skiing in December.

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at:


Slide 23 - Slide

Prepositions of time (at)
We celebrate together at Christmas.
We can talk at lunchtime.
You can come back at 11:30. 

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at:


Slide 24 - Slide

Prepositions of time (at)
We celebrate together at Christmas.
We can talk at lunchtime.
You can come back at 11:30. 

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at: bij feestdagen


Slide 25 - Slide

Prepositions of time (at)
We celebrate together at Christmas.
We can talk at lunchtime.
You can come back at 11:30

Wanneer gebruik je welke?
on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at: bij feestdagen, specifieke tijden op een dag


Slide 26 - Slide

Prepositions of time (at)
Wanneer gebruik je welke?

on: bij dagen en data
in: bij delen van de dag, seizoenen, jaren of maanden
at: bij feestdagen, specifieke tijden op een dag


Slide 27 - Slide

We are going shopping _________ the evening. 
Muslims celebrate the end of Ramadan _________ Eid.
I can go home ________ closing time. 
Sophia went missing _________ 2017.
Let's go to a restaurant ____________ Sunday.
Rita is going to go to Yemen _________ summer. 

on
on
in
in
at
at

Slide 28 - Drag question

Prepositions of Place
His house is on Cornelia street on the Waal.
I was born in Amsterdam. 
I lost my bag at the office. 

Welke prepositions of place zijn er?



Slide 29 - Slide

Prepositions of Place
His house is on Cornelia street on the Waal.
I was born in Amsterdam. 
I lost my bag at the office. 

Welke prepositions of place zijn er?
on:
in:
at:



Slide 30 - Slide

Prepositions of Place (on)
His house is on Cornelia street on the Waal.
I am sitting on the bus. 
My keys are on the table. 

Welke prepositions of place zijn er?
on
in:
at:



Slide 31 - Slide

Prepositions of Place (on)
His house is on Cornelia street on the Waal.
I am sitting on the bus. 
My keys are on the table. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren
in
at:



Slide 32 - Slide

Prepositions of Place (on)
His house is on Cornelia street on the Waal. 
I am sitting on the bus
My keys are on the table. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer
in
at:



Slide 33 - Slide

Prepositions of Place (on)
His house is on Cornelia street on the Waal. 
I am sitting on the bus
My keys are on the table

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in
at:



Slide 34 - Slide

Prepositions of Place (in)
I could never live in a metropolitan city.
I was born in Amsterdam. 
We are sitting in a classroom. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in
at:



Slide 35 - Slide

Prepositions of Place (in)
I could never live in a metropolitan city.
I was born in Amsterdam. 
We are sitting in a classroom. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 
at:



Slide 36 - Slide

Prepositions of Place (in)
I could never live in a metropolitan city.
I was born in Amsterdam
We are sitting in a classroom. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek. 
at:



Slide 37 - Slide

Prepositions of Place (in)
I could never live in a metropolitan city.
I was born in Amsterdam
We are sitting in a classroom

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek
at:



Slide 38 - Slide

Prepositions of Place (in)
I left my laptop at home. 
You can shop at Time's Square. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek
at:



Slide 39 - Slide

Prepositions of Place (in)
I left my laptop at home. 
You can shop at Time's Square. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek
at: specifieke plekken, locaties



Slide 40 - Slide

Prepositions of Place (in)
I left my laptop at home
You can shop at Time's Square. 

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek
at: specifieke plekken, locaties



Slide 41 - Slide

Prepositions of Place (in)
I left my laptop at home
You can shop at Time's Square

Welke prepositions of place zijn er?
on: straten, rivieren, openbaar vervoer, oppervlakken
in: algemene ruimtes, steden/ landen, dingen in een plek
at: specifieke plekken, locaties



Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Over to you...
Work on the weektask. 

Slide 44 - Slide