A1a woordsoorten les 1 zww/hww/kww


timer
10:00
Leg je schrift aan de rand van je tafel open bij het huiswerk van vandaag.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


timer
10:00
Leg je schrift aan de rand van je tafel open bij het huiswerk van vandaag.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:

Ik kan / weet:
  • zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden herkennen.

Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video

Werkwoorden
Werkwoorden in een zin geven aan wat het onderwerp is of doet. Een werkwoord geeft ook aan welke toestand of handeling centraal staat in de zin. 

Er kunnen meer werkwoorden in één zin staan. 

Slide 4 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Als er één werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
  • Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin. 

Slide 5 - Slide

Mama versiert de kamer.
Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.

Slide 6 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.

Slide 7 - Slide

Het hulpwerkwoord (hww)
Trucjes:

Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de persoonsvorm (pv) altijd het hulpwerkwoord.


Slide 8 - Slide

hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.


hww: ...
zww: ...




Slide 9 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
  • Als een zin gaat over iets zijn of worden, (naamwoordelijk gezegde) en er staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 10 - Slide

De kww zijn:

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 11 - Slide

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 12 - Slide

Wat nu?

We kijken het huiswerk van vandaag na.
Blz. 120 opdrcht 1.

Als je hiermee klaar bent, ga je verder met opdracht 2 t/m 4 (blz. 120-121)
timer
10:00

Slide 13 - Slide


Ik word bekeken
word = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 14 - Quiz


Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 15 - Quiz


Ik zwem graag baantjes.
Zwem = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 16 - Quiz


Bas wordt later piloot.
wordt = .....
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 17 - Quiz

De banaan heeft bruine plekken.
heeft = .....
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 18 - Quiz

Ze blijft een apart geval.
blijft = .....
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord

Slide 19 - Quiz

We hebben met elkaar gewandeld.
gewandeld = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 20 - Quiz

Frits blijft een vervelend mannetje.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 21 - Quiz

Hoe heb je gewerkt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 22 - Quiz

Deze week (14-12 t/m 18-12)


H4 woordsoorten: blz. 120-121 
dinsdag 15-12: lezen blz. 120 + maken opdr. 1
donderdag 17-12: maken opdracht 2 t/m 4







Slide 23 - Slide