Hannah Arendt (1906-1975)
"De natuur, gezien door de ogen van animal laborans, is de grote schenker van alle 'goede dingen' die aan al haar kinderen, die '[ze] uit [haar] handen nemen' en ze in arbeid en consumptie 'incorporeren', gelijkelijk toe behoren. Dezelfde natuur, gezien door de ogen van homo faber, de bouwer van de wereld, 'levert slechts het op zichzelf vrijwel waardeloze materiaal', dat pas waarde krijt door de bewerking die het ondergaat. Om te kunnen leven moet animal laborans de goede dingen van de natuur aan haar ontnemen en ze consumeren, alsmede zich te weer stellen tegen de natuurlijke processen van groei en verval. Maar dit leven zou nooit menselijk leven zijn als de mens zich geen tehuis wist te scheppen van dingen die zich door hun duurzaamheid lenen tot gebruik en tot het bouwen van een wereld waarvan de bestendigheid in rechtstreekse tegenstelling staat tot leven."
(p. 433)