H3 - How to use a dictionary

How to use a dictionary 
Welcome
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

How to use a dictionary 
Welcome

Slide 1 - Slide

Goals
After this lesson...

- you know how to use a dictionary
- you know when to use a dictionary
- you have practised using a dictionary. 

Slide 2 - Slide

Today's class

  1. How to use a dictionary​
  2. Practice ​
  3. Work on exercises 



Slide 3 - Slide

1
2
3
4
5
6
Vervangt het woord in dat je hebt opgezocht in de voorbeelden.
Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt. 
De uitspraak van het woord. 
Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
Het woord dat je opgezocht hebt.
Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord.

Slide 4 - Drag question

Hoe 'lees' je een woordenboek 
  1. Het woord dat je opgezocht hebt.
  2. De uitspraak van het woord. 
  3. Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
  4. Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord.
  5. ~ vervangt het woord in dat je hebt opgezocht in de voorbeelden.
  6. Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt. 

Slide 5 - Slide

Guide words 
Words on top of the page which display the first and the last word of the page. 

Slide 6 - Slide

Between which guide words would you find the word:
RING

A
right handed - ripe
B
rip-off - rivet

Slide 7 - Quiz

Between which guide words would you find the word:
HAM
A
hair‐raising - halt
B
halter - hand

Slide 8 - Quiz

Between which guide words would you find the word:
DEGREE
A
delighted - democracy
B
deft - delight

Slide 9 - Quiz

Between which guide words would you find the word:
SUNRISE
A
sunburn - superior
B
superlative - supply

Slide 10 - Quiz

Welke woorden staan NIET in het woordenboek?
Afleidingen van woorden, vervoegingen van werkwoorden en verkleinvormen worden lang niet altijd in de woordenlijst of woordenboeken genoemd.

Bijv. Ran, Secondly, Sleeping -> dan zoek je de stam van het woord op 

Slide 11 - Slide

Root of the word
It was extremely  cold outside.   >   stam = extreme
She loved her new phone.            >   stam = love
That is unfair.                                      >   stam = fair  
They are talking  too much.          >   stam = talk
It was touchable.                               >   stam = touch


Slide 12 - Slide

Welke woorden zoek je op?
Als je een woord tegenkomt dat je nog niet kent, maak eerst de zin af. Misschien kun je raden wat het betekent. 
Bedenk: Is het woord belangrijk voor het begrip van de zin?

Dictionary use costs time!



Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je een woordenboek?
niet:
- voor elk onbekend woordje
- in elke zin
wel:
- als het nodig is om de vraag te begrijpen/ beantwoorden
- wanneer je anders een heel stuk niet begrijpt

Slide 14 - Slide

How to use a dictionary
Tips:
  • Decide if you really need to know the meaning of the word to understand the main goal of the text or to answer the question.
  • Words are in alphabetically order.
  • Use the guide words on top of the page. 
  • Search for the root of the word. 
  • Choose the translation/meaning which best fits the context.

Slide 15 - Slide

Practice 
Search for the following words in a dictionary

Slide 16 - Slide

1. inadvertently
2. exasperated
3. predicament

Slide 17 - Open question

Work on exercises
1. Work on the reading proficiency exercises of texts 8 & 9. Don't forget to mark you answers in the text! 

2. Finished? Read in your book / work on the book assignment. 


Slide 18 - Slide

This lesson has helped me get a better understanding a dictionary.
no
not really
just a bit
yes

Slide 19 - Poll

Test week 
Test on January 21st 
You may use a dictionary. Bring your OWN.

After testweek:
Deadline reading assignment: Friday February 7th

Slide 20 - Slide

Goal check
I know how to use a dictionary
I know when to use a dictionary
I have practised using a dictionary. 

Slide 21 - Slide