This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Unit 5
Past simple
Slide 1 - Slide
Lesdoel: (herhaling)
Deze deze les weet je hoe je een tagquestion moet maken met het werkwoord am, are , is, can , have got /has got, maar ook hoe je dit moet doen wanneer er andere werkwoorden in de zin staan.
Slide 2 - Slide
Korte vragen (tag questions)
Tag questions komen aan het einde van een zin te staan.
Je gebruikt de tag questions om iemands meningte vragen of
om een bevestigingte vragen.
Bijvoorbeeld:
He is your friend, isn'tshe?
Hij is jouw vriend, toch?
Slide 3 - Slide
Hoe maak je een korte vraag (tag question)?
Herhaal de vorm van to be-->am / are / is Is de zin positief(+), dan wordt de tag question negatief (-) Is de zin negatief(-), dan wordt de tag question positief (+)(+)Lisaislate for school,isn'tshe? (-)
(-)Emmaisn't late for school,isshe? (+)
(+) Wearelate for school,aren'twe? (-)
(-) Theyaren't late for school,arethey? (+)
Slide 4 - Slide
Let op!
Er is één uitzondering.
I AM right, AREN'T I?
AMN'T BESTAAT NIET!
Slide 5 - Slide
2 Herhaal ook de vorm van canen have got /has got
(+) Petercanswim, can'the?
(-) Lisacan'tdo the test, canshe?
(-) Lisahasn't got blue eyes, hasshe?
(+) Wehavegota test this week, haven'twe?
Slide 6 - Slide
3 Wat als er geenam, are, is of can en have got/has gotin de zin staat???? --> dan gebruik jedo of does