Fälle: Nominativ, Akkusativ, Dativ

1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

NAAMVALLEN!!!!!

Slide 2 - Slide

Fälle / naamvallen 
Net als in het Latijn heb je in het Duits naamvallen.
In het Latijn zijn het er vijf in het Duits maar vier:
Nominativ (1e naamval = onderwerp), Genitiv, Dativ (3e naamval = meewerkend voorwerp), Akkusativ (4e naamval)
In deze Lesson Up leer je stapje voor stapje hoe het zit met de 1e  naamval, 3e naamval en 4e naamval in het Duits. De Genitiv doen we dit jaar nog niet. 

Slide 3 - Slide

- Persoonlijk voornaamwoorden(Personalpronomen)
- Voorzetsels (Präpositionen)
- Lidwoorden (Artikel) 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke naamval?
Om te bepalen welke naamval je moet hebben, gebruik je de 

hij/hem-regel
gebruik je het stappenplan



Slide 6 - Slide

Nominativ
Nominativ = 1e naamval = onderwerp:
  • wie/wat + gezegde 
  • Je kunt dit zinsdeel door hij vervangen

Das Mädchen schreibt eine Karte. = Hij schrijft een kaartje.

Der Bruder ist ein guter Bergsteiger. = Hij is hij.  
Dezelfde persoon staat in dezelfde naamval.



Slide 7 - Slide

Der-Gruppe im Nominativ und Akkusativ
Alleen bij männlich verschilt de uitgang in de Akkusativ.

Slide 8 - Slide

Akkusativ
Akkusativ = 4e naamval = lijdend voorwerp
  • wie of wat + gez + onderwerp
  • e kunt dit zinsdeel vervangen door hem

Die Freunde erreichen den Berggipfel. 
= De vrienden bereiken hem.

Slide 9 - Slide

Ein-Gruppe im Nominativ und Akkusativ
Der-Gruppe = Ein-Gruppe behalve Nominativ männlich en Nominativ en Akkusativ sächlich

Slide 10 - Slide

Voorzetsels 4e naamval 
Je gebruikt de vierde naamval na een van de volgende voorzetsels:
bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)

Slide 11 - Slide

Also
  • De stappen in het stappenplan aflopen om invulzinnen te maken: 1 Wat is het geslacht? 2 In welke naamval staat het zinsdeel? 3 Welke uitgang krijgt het lidwoord?


Slide 12 - Slide

Ergänze = schrijf het hele lidwoord op:
D... Fußballspieler ist bekannt.

Slide 13 - Open question

Ergänze:
Der Klub hat ein... jungen Fußballspieler gekauft.

Slide 14 - Open question

Ergänze:
Ein... Lehrer arbeitet viel.

Slide 15 - Open question

Ergänze:
Gestern sah ich d... Deutschlehrer in der Stadt.

Slide 16 - Open question

Ergänze:
D... Küste von Holland ist lang.

Slide 17 - Open question

Ergänze:
Hat Deutschland auch ein... lange Küste?

Slide 18 - Open question

Ergänze:
D... Verpackungen liegen auf dem Boden.

Slide 19 - Open question

Ergänze:
Er hat kein... Verpackungen weggeworfen.

Slide 20 - Open question

Ergänze:
Ich mag d... Fach Deutsch sehr.

Slide 21 - Open question

Ergänze:
Aber ein... Fach mag ich bestimmt nicht: Mathe.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Dativ
Dativ = 3e naamval = meewerkend voorwerp
  • aan/voor wie?
  • je kunt dit zinsdeel vervangen door (aan/voor) hem
Achtung: als je een zinsdeel door hem vervangt, moet je nu ook checken of je er aan/voor bij kunt zetten!

Das Mädchen schenkt der Mutter einen Blumenstrauß.
Het meisje geeft aan hem een bos bloemen.


Slide 24 - Slide

Wie sieht es im Dativ aus?
männlich + sächlich= dem / einem
weiblich = der / einer
Mehrzahl = den / keinen

Achtung: in de Dativ Mehrzahl komt er achter het Substantiv een -n-, behalve als het eindigt op -n- of -s-:
den Kindern

Slide 25 - Slide

Der- und Ein-Gruppe im Nominativ, Dativ und Akkusativ

Slide 26 - Slide

Voorzetsels 3e naamval
Je gebruikt de derde naamval na een van de volgende voorzetsels:
aus (uit)
bei (bij)
mit (met)
nach (naar)
seit (sinds)
von (van/door)
zu (naar)
entgegen (tegemoet)

Slide 27 - Slide

Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op!
Die Tante gibt d... Kinder... ein Buch.

Slide 28 - Open question

Ergänze:
Der Mann bezahlt d... Kellner die Rechnung.

Slide 29 - Open question

Ergänze:
Der Vater sagt d... Lehrerin, dass sein Sohn krank ist.

Slide 30 - Open question

Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op!
Die Lehrerin gibt d... Schüler.. die Hefte zurück.

Slide 31 - Open question

Ergänze:
Sie erzählt d... Mädchen ein Märchen.

Slide 32 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Er schickt d... Eltern ein... Karte aus Berlin.

Slide 33 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Gibst du d... Mädchen d... Adresse?

Slide 34 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Er bezahlt d... Taxifahrer d... Fahrt

Slide 35 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Hast du d... Freundin ein... Geheimnis erzählt?

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Slide