3 Wiederholung: Nominativ, Akkusativ, Dativ 23-24

1 / 46
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Fälle / naamvallen 
Net als in het Latijn heb je in het Duits naamvallen.
In het Latijn zijn het er vijf in het Duits maar vier:
Nominativ, Genitiv, Dativ, Akkusativ.

In deze Lesson Up leer je stapje voor stapje hoe het zit met de Nominativ, Akkusativ en Dativ in het Duits. De Genitiv zullen we volgende week in de les behandelen.

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

  • Je kan de Nominativ, Akkusativ en Dativ in zinnen herkennen. 
  • Je kent het verschil tussen de der- und ein-Gruppe.
  • Je kan de Nominativ, Akkusativ en Dativ in de der- und ein-Gruppe toepassen.

Slide 3 - Slide

Waarom zijn er naamvallen?

Slide 4 - Slide

Uitleg
De pinguïn krijgt in bovenstaande zinnen telkens een andere naamval omdat het een andere functie in de zin heeft. 

De naamval wijst dus op de functie in de zin.

Slide 5 - Slide

Zuerst: wir wiederholen!
Sieh dir das Video an und mache dir Notizen (aantekeningen) in dein Heft. Nimm dir Zeit und siehe es dir noch einmal an wenn nötig!

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Welke naamval?
Om te bepalen welke naamval je moet hebben, gebruik je de 

hij/hem-regel

Je kunt ook vragen stellen om de naamval
van het zinsdeel te palen. 



Slide 8 - Slide

Nominativ
Nominativ = 1e naamval = onderwerp:
  • je kunt dit zinsdeel vervangen door  HIJ of je stelt de vraag:
    wie of wat + gezegde?
  • hij komt ook na de koppelwerkwoorden sein, werden, bleiben, heißen

Das Mädchen schreibt eine Karte. = Hij schrijft een kaartje.

Der Bruder ist ein guter Bergsteiger. = Hij is hij.  
Dezelfde persoon staat in dezelfde naamval.



Om het onderwerp te achterhalen kan je ook de vraag stellen: Wie schrijft een kaart? Het antwoord: Het meisje.   

Het meisje is dus het onderwerp van de zin en krijg de Nominativ.

Slide 9 - Slide

Afhankelijk van z’n geslacht krijgt het zelfstandig naamwoord in de nominatief één van de lidwoorden in onderstaande tabel.

Slide 10 - Slide

Akkusativ
Akkusativ = 4e naamval = lijdend voorwerp
  • je kunt dit zinsdeel vervangen door hem
  • je kunt de vraag stellen: wie/wat + gezegde + onderwerp?

Die Freunde erreichen den Berggipfel. 
= De vrienden bereiken hem.

Wat bereiken de vrienden? De Berggipfel  (= lijdend voorwerp)

Slide 11 - Slide

Also:
  • Hij/hem-regel toepassen om de naamval te bepalen
  • Kijken welk geslacht en getal het woord heeft
  • De uitgang kiezen in het juiste overzicht:
    Der- of Ein-Gruppe


Slide 12 - Slide

Beispiele
Tina besucht den Pinguin oft im Zoo.

Wie bezoekt Tina? Antwoord: de pinguin = lijdend voorwerp - Akkusativ

Tina sieht einen Pinguin im Zoo.

Wie ziet Tina? Antwoord: een pinguin = lijdend voowerp - Akkusativ

Slide 13 - Slide

Aufgepasst!
Er bestaan dus 2 grote woordgroepen in het Duits:
  • DER - Gruppe 
  • EIN - Gruppe 

Op de volgende slide ervaar hoe deze twee groepen van elkaar verschillen.

Slide 14 - Slide

der-Gruppe:
dies... - deze          manch... - sommige
welch... - welke     jed... - elke
solch... - zulke       all... - alle

De Uitgangen in de der/ein-Gruppe
M
V
O
MV
1e
der / ein
+er/ - 
die / eine
+e
das / ein
+es/ -
die / keine
+e
3e
dem / einem
+em 
der / einer
+er
dem / einem
+em
den / keinen
+en   +n
4e
den / einen
+en
die / eine
+e
das / ein
+es/ -
die / keine
+e
uitleg
ein-Gruppe: 
mein - mijn    unser - onze
dein - jouw     euer - jullie
sein - zijn         ihr - hun
ihr - haar          Ihr - uw

der Gruppe?
Bij de Dativ komt in de meervour achter het zelfstandige naamwoord ook een uitgang. Voorbeeld: den Kindern, den Männern, den Geschwistern

Slide 15 - Slide

Ik begrijp de Nominativ & de Akkusativ.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Wie sieht es im Dativ aus?
männlich + sächlich= dem / einem
weiblich = der / einer
Mehrzahl = den / keinen

Achtung: in de Dativ Mehrzahl komt er achter het Substantiv een -n-, behalve als het eindigt op -n- of -s-:
den Kindern

Slide 17 - Slide

Dativ
Dativ = 3e naamval = meewerkend voorwerp
  • je kunt dit zinsdeel vervangen door (aan/voor) hem 
Achtung: als je een zinsdeel door hem vervangt, moet je nu ook checken of je er aan/voor bij kunt zetten!

Das Mädchen schenkt der Mutter einen Blumenstrauß.
Het meisje geeft aan hem een bos bloemen. 


Aan of voor vertaal je nooit letterlijk! 

Je zegt dus nooit:  Ich gebe an meinem Bruder ein Geschenk. 

Je zegt wel: Ich gebe meinem Bruder ein Geschenk.

Slide 18 - Slide

Beispiele
Tina gibt dem Pinguin ein Geschenk. 

Aan wie geeft Tina een cadeau? Aan de Pinguin. = meewerkend voorwerp - Dativ. 

Tina gibt einem Pinguin einen Fisch.
Tina gibt den Pinguinen Fische.

Slide 19 - Slide

Ergänze = schrijf het hele lidwoord op:
D... Fußballspieler (m) ist bekannt.

Slide 20 - Open question

Ergänze:
Der Klub hat ein... jungen Fußballspieler (m) gekauft.

Slide 21 - Open question

Ergänze:
Er hat kein... Verpackungen weggeworfen.

Slide 22 - Open question

Ergänze:
Gestern sah ich d... Deutschlehrerin in der Stadt.

Slide 23 - Open question

Ergänze:
Aber ein... Fach (o) mag ich bestimmt nicht: Mathe.

Slide 24 - Open question

Fragen?
Fragen?

Slide 25 - Slide

Bepaalde lidwoorden

Slide 26 - Slide

Onbepaalde lidwoorden

Slide 27 - Slide

Ergänze:
Ich mag d... Fach (o) Deutsch sehr.

Slide 28 - Open question

D__ Mann gibt d___ Frau d__ Wasser.
A
der, die, das
B
der, dem, den
C
der, die, die
D
der, der, das

Slide 29 - Quiz

Hoe ziet de volgorde van
het rijtje van de der-Gruppe
bij mannelijk eruit?
1e: ___ Mann
3e: ___ Mann
4e: ___ Mann
A
die, dem, den
B
der, dem, den
C
der, den, dem
D
der, dem, der

Slide 30 - Quiz

Vul het der-schema
vrouwelijk aan
v
ow
mv
lv
A
die, das, die
B
die, der, die
C
die, dem, die
D
die, dem, den

Slide 31 - Quiz

ein - einem - einen?

Er sieht ............ Hund im Park.

A
ein
B
einem
C
einen

Slide 32 - Quiz

Vul het ein-schema
onzijdig aan
o
ow
mv
lv
A
ein, einem, ein
B
ein, einer, eine
C
ein, einem, einen
D
ein, einen, ein

Slide 33 - Quiz

Und jetzt alle Fälle zusammen!

Bist du bereit?

Slide 34 - Slide

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Er bezahlt d... Taxifahrer d... Fahrt (v).

Slide 35 - Open question

Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op!
Die Tante gibt d... Kinder... (mv) ein Buch.

Slide 36 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Gibst du d... Mädchen (o) d... Adresse (v)?

Slide 37 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Der Mann gibt sein..... Hund (m) ein... Ball (m).

Slide 38 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Hast du dein... Freundin ein... Geheimnis (o) erzählt?

Slide 39 - Open question

Ergänze:
Der Vater sagt d... Lehrerin (v), dass sein Sohn krank ist.

Slide 40 - Open question

Lesdoelen

... Gehaald?

Slide 41 - Slide

Ik kan de Nominativ, Dativ en Akkusativ onderscheiden
010

Slide 42 - Poll

Ik kan de der-und ein-groep onderscheiden
110

Slide 43 - Poll

Ik kan de Nominativ, Dativ en Akkusativ in het Duits toepassen.
110

Slide 44 - Poll

Ik begrijp de Nominativ, Dativ & Akkusativ.
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

Gut gemacht!
Mache jetzt den Übungstest auf Classroom!

Slide 46 - Slide