27-9: poëzie les 2

Tafels 
2-3-2 zetten
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Tafels 
2-3-2 zetten

Slide 1 - Slide

Welkom
Pak alvast:
- Leesboek
- Pen en papier

Slide 2 - Slide

Overzicht komende lessen
Vandaag
Beeldspraak en stijlfiguren
Woens. 28-9
Vaste vorm en inhoud + beginnen gedichten
Vrij. 30-9
Oefentoets Spelling & Formuleren, boekopdracht
Dins. 4-10
Geen les
Woens. 5-10
Toets Spelling & Formuleren
Vrij. 7-10
Werken aan bundel + concept inleveren
Dins. 11-10
Werken aan gedichten + bundel definitief inleveren
Woens. 12-10
Geen les
Vrij. 14-10
Oefentoets Proza & Poëzie
Toetsweek
Toets Proza & Poëzie

Slide 3 - Slide

Deze les
Lezen of boekopdracht 1
Beeldspraak en stijlfiguren + oefeningen

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
Je kunt de soorten beeldspraak en stijlfiguren (bekend uit de onderbouw) herkennen in een gedicht.

Slide 5 - Slide

Beeldspraak en stijlfiguren
  1. Eerst wat vragen om op te frissen
  2. Klassikale bespreking van beeldspraak incl. vragen
  3. In duo's oefenen met gedicht uit de reader
  4. Klassikaal een paar stijlfiguren
  5. Zelf de rest lezen en oefenen met gedicht uit de reader

Slide 6 - Slide

Eerst wat vragen
  • Ik stel een aantal vragen
  • Jullie schrijven voor jezelf op wat je al/ nog weet
  • Daarna vraag ik een paar antwoorden terug

Slide 7 - Slide

  • Welke soorten rijm, naast eindrijm, ken jij nog van de vorige les?  
  • Waarom gebruiken dichters beeldspraak?
  • Welke vormen van beeldspraak ken jij nog?
  • Waarom gebruiken dichters stijlfiguren?
  • Welke stijlfiguren ken jij nog?

Slide 8 - Slide

Beeldspraak
  • Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. 
  • Zo kan je iets krachtiger (en soms korter) neerzetten.
  • Er wordt een beeld gebruikt voor iets wat letterlijk wordt bedoeld (object).


Slide 9 - Slide

Vergelijking
  • Iets (object) wordt vergeleken met iets wat erop lijkt (beeld)
  • Beeld én object staan in de zin

Bijv.: Hij is een beer van een vent.
Bijv.: Je kamer, die zwijnenstal, moet worden opgeruimd!
> Wat is het beeld en wat het object?


Slide 10 - Slide

Metafoor
  • Iets (object) wordt vergeleken met iets wat erop lijkt (beeld)
  • MAAR: alleen het beeld wordt genoemd 

Bijv.: Jouw kamer is echt een zwijnenstal.

Slide 11 - Slide

Personificatie
  • Levenloze of abstracte dingen
     krijgen menselijke eigenschappen


Bijv.: De wind huilt om het huis. 
Bijv.: Mijn kamer smeekt om een opruimbeurt. 

Slide 12 - Slide

Metoniem
  • Ook een verband tussen object en beeld
  • MAAR: dit is geen overeenkomst zoals bij vergelijking en metafoor 
  • Bijv.: Nederland won van België. - geheel i.p.v. deel
  • Bijv.: Ik lust nog wel een bakkie. - voorwerp i.p.v. inhoud
  • Bijv.: Die lange staat in de weg. - eigenschap i.p.v. persoon

Slide 13 - Slide

'Ik brand van verlangen.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Metonymia
D
Synesthesie

Slide 14 - Quiz

'In het zonlicht dansten talloze stofjes.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Metonymia
D
Personificatie

Slide 15 - Quiz

Beeldspraak komt veel voor in literatuur en ook in liedjes.

We luisteren naar een fragment uit het nummer Ijskoud van Nielson.

Beantwoord daarna de volgende vraag: welk stukje uit de tekst van IJskoud bevat een personificatie?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Welk stukje uit de tekst van IJskoud bevat een personificatie?
A
Het is ijskoud
B
Een rilling loopt een rondje op m’n rug
C
Waarom maak je alles stuk?
D
Kunnen we één seconde terug?

Slide 18 - Quiz

Aan de slag
  • Zie gedicht 'Changement de decor' op blz. 10
  • Lees en analyseer het gedicht 
  • Noteer en onderstreep de vormen van beeldspraak
  • In duo's: 10 minuten
  • Klaar? Even pauze

Slide 19 - Slide

Stijlfiguren
  • Gebruik je om iets te benadrukken of te verzachten/ af te  zwakken
  • We bespreken er een paar samen
  • De rest lees je straks zelf 

Slide 20 - Slide

Afzwakken
  • Bij een understatement wordt de mededeling overdreven afgezwakt. Hierdoor ontstaat een spottend effect.
    Bijv.: 'Ik had een 2,4 voor mijn toets, dus ik heb wel een paar foutjes gemaakt.'
  • Een eufemisme is een verzachtende uitdrukking die niet spottend is bedoeld. 
    Bijv.: 'We hebben oma naar haar laatste rustplaats gebracht.'

Slide 21 - Slide

Pleonasme en tautologie
Bekijk het filmpje
Beantwoord daarna de volgende kijkvragen:
  1. Wat is een pleonasme? Noem ook een voorbeeld.
  2. Wat is een tautologie? Noem ook een voorbeeld.

Slide 22 - Slide

0

Slide 23 - Video

Benadrukken
  • Pleonasme: eigenschap zit al in het woord opgesloten en wordt nogmaals benoemd.
    Bijv.: een houten boom, de hete zon
  • Tautologie: twee synonieme woord(groep)en die hetzelfde betekenen. > Het 'dubbele' gaat nog een stapje verder dan bij een pleonasme!
    Bijv.: altijd en eeuwig, zeker en vast

Slide 24 - Slide

Aan de slag
  • Lees de rest van de theorie over stijlfiguren
  • Lees en analyseer het gedicht ''n vonkje' op blz. 12
  • Noteer welke stijlfiguren je herkent
  • Mag samen, mag alleen. Niet klaar = huiswerk

Slide 25 - Slide

Komende lessen
Vandaag
Beeldspraak en stijlfiguren
Woens. 28-9
Vaste vorm en inhoud + beginnen gedichten (Hw zie Magister)
Vrij. 30-9
Oefentoets Spelling & Formuleren, boekopdracht
Dins. 4-10
Geen les
Woens. 5-10
Toets Spelling & Formuleren
Vrij. 7-10
Werken aan bundel + concept inleveren
Dins. 11-10
Werken aan gedichten + bundel inleveren
Woens. 12-10
Geen les
Vrij. 14-10
Oefentoets Proza & Poëzie
Toetsweek
Toets Proza & Poëzie

Slide 26 - Slide