Persoonlijk voornaamwoord

H3
week 1
Les 1
P.Budel
H3
Persoonlijk voornaamwoord
P. Budel
1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H3
week 1
Les 1
P.Budel
H3
Persoonlijk voornaamwoord
P. Budel

Slide 1 - Slide

Deze les
- boeken, schrift, stencilboekje, pen klaarleggen
- eventueel de 2 formatieve toetsen over het persoonlijk voornaamwoord.

Mocht je deze na de uitleg nog willen maken: magsiter - ELO - Studiewijzers - Frans. Er zijn er twee inclusief twee nakijkbladen.

Slide 2 - Slide

Stencilboekje blz 2
Let op: de volgende onderwerpen kunnen nog in jouw stencilboekje staan, maar toetsen we niet:
- Conditionnel (vanaf blz 15)
- Getallen (vanaf blz 18)

Pak blz 12 voor je om eventuele aantekeningen over te nemen

Slide 3 - Slide

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

(Mylène et Natasha) écoutent la radio.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Il va téléphoner (à ses parents)
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Ils ont invité (mes amis)
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 6 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Elle a envoyé l’invitation (aux voisines)
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

(Le garçon) veut rester à Paris.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Wat is het zinsdeel tussen haakjes?

Tu aimes regarder (la télé)?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Groep VENIR
    venir = komen
revenir = terugkomen 
devenir = worden

Slide 10 - Slide

Vervang het zinsdeel dat tussen haakjes staat door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de zin opnieuw op.

(Mylène et Natasha) écoutent la radio.

Slide 11 - Open question

Vervang het zinsdeel dat tussen haakjes staat door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de zin opnieuw op.

(Le garçon) veut rester à Paris.

Slide 12 - Open question

Groep VENIR
    venir = komen
revenir = terugkomen 
devenir = worden

Slide 13 - Slide

Vervang het zinsdeel dat tussen haakjes staat door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de zin opnieuw op.

Il va * téléphoner (à ses parents)

Slide 14 - Open question

Vervang het zinsdeel dat tussen haakjes staat door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de zin opnieuw op.

Elle * a envoyé l’invitation (aux voisines)

Slide 15 - Open question

Groep VENIR
    venir = komen
revenir = terugkomen 
devenir = worden

Slide 16 - Slide

Vervang het zinsdeel dat tussen haakjes staat door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de zin opnieuw op.

Tu aimes * regarder (la télé)?

Slide 17 - Open question

Vervang het zinsdeel dat tussen haakjes staat door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de zin opnieuw op.

Ils * ont invité (mes amis)

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Hoeveel werkwoorden?

J’ai cherché Julien partout.
A
1
B
2, heel werkwoord
C
2, passé composé

Slide 20 - Quiz

Hoeveel werkwoorden?

Il rend l’argent à ma mère.
A
1
B
2, heel werkwoord
C
2, passé composé

Slide 21 - Quiz

Hoeveel werkwoorden?
Je vais dire quelque chose à mon copain.
A
1
B
2, heel werkwoord
C
2, passé composé

Slide 22 - Quiz

Hoeveel werkwoorden?

Tu aimes regarder la télé?
A
1
B
2, heel werkwoord
C
2, passé composé

Slide 23 - Quiz

Hoeveel werkwoorden?

Tu as donné les fleurs à Bruno?
A
1
B
2, heel werkwoord
C
2, passé composé

Slide 24 - Quiz

Hoeveel werkwoorden?

Il écoute la météo.
A
1
B
2, heel werkwoord
C
2, passé composé

Slide 25 - Quiz

voorbeeld
Il écoute la météo.

La météo = lijdend voorwerp

1 werkwoord

Il la écoute

Il l'écoute
?

Slide 26 - Slide

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

Elle va donner un cadeau (au professeur)

Slide 27 - Open question

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

(Les filles et les garçons) sont au collège.

Slide 28 - Open question

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

Tu as donné (les fleurs) à Bruno?

Slide 29 - Open question

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

Elle a perdu (son travail)

Slide 30 - Open question

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

Je donne mon adresse e-mail (à ma copine.)

Slide 31 - Open question

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

Nous quittons (la salle) à deux heures.

Slide 32 - Open question

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

Elle a fini (ses devoirs)

Slide 33 - Open question

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord en schrijf de hele zin opnieuw op.

Les filles vont rendre les lettres (aux amis)

Slide 34 - Open question

?

Slide 35 - Slide