Vervangen van zinsdelen met persoonlijk voornaamwoord

Vervangen van zinsdelen met persoonlijk voornaamwoord/Le pronom personeel §7 Manuel
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 19 min

Items in this lesson

Vervangen van zinsdelen met persoonlijk voornaamwoord/Le pronom personeel §7 Manuel

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je zinsdelen met een persoonlijk voornaamwoord vervangen en begrijp je het gebruik van 'en' en 'y'.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over het vervangen van zinsdelen met een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Een persoonlijk voornaamwoord vervangt een persoon of een zelfstandig naamwoord of een zinsdeel in een zin.
het onderwerp van de zin.
Mon vélo est bleu.                                   ........ est bleu.
Monique va à l'école.                             ......... va à l'école.
Les vacances (f) étaient super.        ........ étaient super.
Les garçons sont à Paris.                     ........ sont à Paris.



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Les réponses
Mon vélo est bleu. Il est bleu.
Monique va à l'école.  Elle va à l'école.
Les vacances (f) étaient super. Elles étaient super.
Les garçons sont à Paris. Ils sont à Paris.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp
Je 
tu 
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vervangen met een persoonlijk vnw
Me/m'
te/t'
le/l'    la/'l'
nous
vous
les

Wat weet je van de plek waar het komt te staan in de zin?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Vervang het lijdend voorwerp
1. Je lis un livre intéressant.
2. J'ai lu un livre intéressant.
3. Je lisais un livre intéressant.
4. Je vais lire un livre intéressant.
5. Je voudrais lire un livre intéressant. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Les réponses
1. Je le lis. Ik lees het.
2. Je l'ai lu. Ik heb  het gelezen.
3. Je le lisais. Ik las het.
4. Je vais le lire. Ik ga het lezen.
5. Je voudrais le lire. Ik zou het graag willen lezen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp  vervangen met een persoonlijk vnw

me/m'
te/t'
lui
lui
nous
vous
leur


Wat weet je van de plek waar het komt te staan in de zin?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Vervang het meewerkend vw.
1. J'écris un mail à mon copain.
2. Vous voudriez écrire une lettre à vos amis.
3. Elle a écrit une carte postale à moi.
4. Il a écrit une lettre à vous ?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Les réponses
1. Je lui écris un mail.
2. Vous voudriez leur écrire une lettre.
3. Elle m'a écrit une carte postale.
4. Il vous a écrit une lettre.
1. Ik schrijf hem een mail.
2. Jullie zouden/U zou hen een brief schrijven.
3. Zij heeft mij een ansichtkaart geschreven.
4.Hij heeft u/jullie een brief geschreven.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vertaal
1. Hij ontmoet haar. (rencontrer)
2. Jij ziet mij.  (voir)
3. Ik geef jullie een mooi cijfer. (donner) 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

les réponses
1. Il la rencontre.
2. Tu me vois.
3. Je vous donne une belle note.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Gebruik van 'en'
'En' vervangt zinsdelen die beginnen met het voorzetsel ' de '
Wat weet je van de plek waar het komt te staan in de zin?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Vervang met "en" 
1. Il parle de ses vacances. 



Slide 16 - Slide

This item has no instructions

La réponse
1. Il en parle. Hij praat erover. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Gebruik van 'y' 
'Y' wordt gebruikt om naar een plaats of iets abstracts te verwijzen.  Dus geen personen!
"Y" vervangt  zinsdelen die beginnen met à/dans/sur

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vervang met 'y'
1. Nous sommes allés à Londres.
2. Il va habiter en France.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Les réponses
1. Nous y sommes allés. Wij zijn erheen gegaan.
2. Il va y habiter. Hij gaat er wonen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Nadruk
Qui est sur la photo?    moi
toi
lui
elle
nous
vous
eux
elles

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Plaats van het persoonlijk voornaamwoord
-voor de persoonsvorm
-voor het infinitief
Bij meerdere persoonlijke voornaamwoorden 1 zin is de volgorde: 
me             le              lui           y             en
te                la             leur
se               les
nous
vous
se

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Faire
Ex. 24 ABC, p. 26/27 (digitaal 4.7)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 24 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 25 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 26 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.