Recap pres continuous, question tags

1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today's lesson
- recap present continuous
- recap question tags
- recap this/that/these/those
- QUESTIONS

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Als je iets van plan bent om te gaan doen
B
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
C
Als iets op dit moment aan de gang is
D
Als het zeker is dat iets gaat gebeuren

Slide 3 - Quiz

Welke is de present continuous?
A
James walks to school
B
James is walking to school
C
James is going to walk to school
D
James will walk to school

Slide 4 - Quiz

Dus...
  •  als iets nu aan de gang of bezig is
        dus bijvoorbeeld iets wat iemand nu aan het doen is

  • to be + verb + ing
       am/is/are + walk + ing 

Slide 5 - Slide

Translate using present continuous:
jij drinkt

Slide 6 - Open question

Translate using present continuous:
Mijn zussen tekenen (draw)

Slide 7 - Open question

Question tags
  • korte vragen einde van de zin
  • He is drinking water, isn't he?

Slide 8 - Slide

Welke bewering over question tags is juist?
A
Bevestigend wordt ontkennend en andersom
B
Bevestigend en ontkennend blijven hetzelfde
C
Er zijn geen ontkennende zinnen bij question tags
D
Bevestigend en ontkennend heeft hier niks mee te maken

Slide 9 - Quiz

De persoonsvorm uit de hoofdzin wordt ook gebruikt in de question tag.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Je gebruikt niet hetzelfde werkwoord in de question tag als in de hoofdzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Dus...
  •  je gebruikt hetzelfde werkwoord als in de hoofdzin
       can - can't     ;     are - aren't     ;     is - isn't
  • je gebruikt dezelfde persoonsvorm als in de hoofdzin
      the chair = it ; my brothers = they ; my friends and I = we
  • ontkennend wordt bevestigend
       bevestigend wordt ontkennend

Slide 12 - Slide

Finish the sentence:
She is not going there, ...

Slide 13 - Open question

Finish the sentence:
Your sisters can draw, ...

Slide 14 - Open question

This / that / these / those

Slide 15 - Slide

Je gebruikt 'this' als iets...
A
ver(der) weg is in meervoud (=die)
B
ver(der) weg is in enkelvoud (=dat/die)
C
dichtbij is in meervoud (=deze)
D
dichtbij is in enkelvoud (=dit/deze)

Slide 16 - Quiz

Als iets ver(der) weg is en enkelvoud, gebruik ik...
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 17 - Quiz

Je gebruikt 'those' als iets...
A
ver(der) weg is in meervoud (=die)
B
ver(der) weg is in enkelvoud (=dat/die)
C
dichtbij is in meervoud (=deze)
D
dichtbij is in enkelvoud (=dit/deze)

Slide 18 - Quiz

Als iets dichtbij is en meervoud, gebruik ik...
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 19 - Quiz

Question time
Any questions so far? 
Let me know! 

Have a look at it yourself again :) 

Slide 20 - Slide