3Basis: Theorie examenbegrippen-hoofdgedachte, kernzin, sigwoorden

Welkom
PLATTEGROND
Pak je boek, schrift, pen.

Wacht tot de les begint.


timer
5:00
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
PLATTEGROND
Pak je boek, schrift, pen.

Wacht tot de les begint.


timer
5:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel 
Herhaling Lezen H1t/m6
Na deze les kunnen de leerlingen:

1 kernzinnen, hoofdzaken en de hoofdgedachte van een tekst  herkennen.

2 het doel van een tekst herkennen en ook het publiek van een tekst bepalen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

3 met behulp van signaalwoorden het verband in een tekst  herkennen en begrijpen.
4  weten wat het verschil tussen een feit en een mening is.
5  weten welke functies afbeeldingen bij de opmaak van een tekst hebben.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je kunnen en kennen voor de toets?
- Je herkent de verschillende tekstdoelen en je kunt benoemen wat het doel van de schrijver is
- Je kunt het publiek van een tekst vaststellen
- Je weet waarom een schrijver een afbeelding gebruikt bij de tekst
- Je kunt verwijswoorden herkennen en toepassen
- Je kunt de functies van de inleiding en het slot herkennen en toepassen
- Je kunt een tekst samenvatten in kernzinnen en in de hoofdgedachte

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

De hoofdgedachte schrijf je zo kort mogelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Onderwerp en hoofdgedachte zijn eigenlijk hetzelfde
A
waar
B
niet waar
C
soms waar

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdzaken en hoofdgedachte

- Wat in een tekst belangrijk is, noem je hoofdzaken

        - Hoofdzaken vind je in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea



Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp van een tekst
  • Iedere tekst gaat ergens over
  • Als je het onderwerp van een tekst wilt weten , stel je dus de vraag: Waar gaat deze tekst over??
  • Het onderwerp schrijf je zo kort mogelijk

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is een kernzin?
De kernzin is meestal de eerste of de laatste zin van een alinea

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat is de kernzin van deze alinea?
Het drinken van energiedranken blijkt het natuurlijke hartritme duidelijk te verstoren. De onderzoekers ontdekten dat de ontspanningsfase van het hart langer duurde voor degenen die de energiedranken hadden gedronken dan bij mensen die dat niet hadden gedaan. Dit zou kunnen leiden tot een gevaarlijke onregelmatige hartslag en zelfs tot een plotselinge hartstilstand. Ook ontdekten ze dat de bloeddruk van mensen die energiedrank dronken toenam.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Schrijf bij elk tekstsoort  het doel op .
Nieuwsbericht heeft als doel.........
Een ingezondenbrief heeft als doel......
Een advertentie heeft als doel....
Een gebruiksaanwijzing heeft als doel....
Een schoolboektekst heeft als doel.......

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Welke tekstsoort zie je hier?
A
strip
B
nieuwsartikel
C
recensie
D
handleiding

Slide 13 - Quiz

Begeleide inoefening
Laat uw leerlingen eerst individueel de vraag beantwoorden. Dit kan d.m.v. een wisbordje/kladblaadje, maar ook door gebruik te maken van een laptop, tablet of telefoon.
U heeft in deze fase de tijd om te observeren hoe uw leerlingen deze vragen aanpakken. Indien leerlingen nog uitvallen, kunt u aan de instructietafel gericht aan de slag met verschillende tekstsoorten, doelen van schrijvers, en leesdoelen van de lezer. U kunt hiervoor de remediëringsbladen gebruiken (strategie 1, 2 en 7).
Verbanden en signaalwoorden.

Schrijf vier verbanden op. Noem bij elk verband twee signaalwoorden.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Welk verband zie je hier?
Ik wil graag de groene, want dat is mijn lievelingskleur.
A
Tegenstelling
B
Vergelijking
C
Reden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welk verband zie je hier?
Mijn jongere broertje is groter dan ik.
A
Tegenstelling
B
Vergelijking
C
Reden

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Welk verband zie je hier?
Dat is geen zwart, maar wit.
A
Tegenstelling
B
Vergelijking
C
Reden

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt er opgesomd?

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

De deuren gaan open om 19:30 en sluiten vervolgens weer om 21:30.
Aan welk woord geeft het signaal dat de deur eerst open gaat en daarna sluit?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Alcohol en roken mag niet.
HAPPY DRINKS mogen wel.

Dit noem je
A
een opsomming
B
een tegenstelling
C
een voorbeeld (toelichting)

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

In de tekst staan voorbeelden van manieren waarbij je niet rustig bent. Noteer deze voorbeelden.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Welk tekstverband herken je in
deze zin?
A
voorbeeld
B
oorzaak-gevolg
C
tegenstelling
D
volgorde van tijd

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welk tekstverband herken je in
deze zin?
A
voorbeeld
B
oorzaak-gevolg
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Met welk woord kun je het beste een vraag beginnen om de oorzaak te vinden?
A
Waarom
B
Waardoor
C
Waarmee
D
Doordat

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

8. wat is de oorzaak in alinea 2?




Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Chronologie
Wat betekent dit woord?

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Argumenten
Schrijf vier signaalwoorden op waaraan je een argument kunt herkennen.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Op welke manier wordt de tekst ingeleid?
A
In de inleiding staat een samenvatting van de tekst
B
In de inleiding vertelt de schrijver een persoonlijke ervaring
C
In de inleiding wordt een belangrijk persoon voorgesteld

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Inleiding
De inleiding kan verschillende functies hebben:
- een gebeurtenis beschrijven;
- een mening over het onderwerp geven;
- een vraag over het onderwerp stellen.
timer
5:00

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slot
Het slot kan verschillende functies hebben:
- Conclusie wordt in het slot vermeld;
- de vraag die in de inleiding werd gesteld, wordt beantwoord;
- in het slot wordt een samenvatting gegeven van de tekst;
- een aanbeveling doen.
timer
5:00

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Waar staat de conclusie meestal in de tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Kern
D
Slot

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat staat er precies in een conclusie?

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Je weet hoe een schrijver een tekst begint en afsluit
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn verschillende manieren om dat te doen. Je noemt dit ook wel de functies van de inleiding:
- het onderwerp van de tekst noemen;

- een belangrijke vraag over het onderwerp stellen; 

- een probleem noemen; 

- een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen; 

- iemands persoonlijke ervaring vertellen; 

- de aanleiding noemen waardoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Je weet hoe een schrijver een tekst begint en afsluit
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. De functies van een slot kunnen zijn:
- een samenvatting geven;

- een conclusie trekken; 

- antwoord geven op een belangrijke vraag; 

- de oplossing voor een probleem geven; 

- een advies geven of een oproep doen.

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Welke functies kan een afbeelding in een tekst hebben?

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Een ander woord voor lay-out is opmaak.

Bij de opmaak horen verschillende dingen:

  1.  De titel en tussenkopjes
  2. lettertype en lettergrootte
  3. De kleur van de tekst en hoe de tekst geplaatst is
  4. Afbeeldingen (foto's, tekeningen, schema's, tabellen etc.)

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Zoek een artikel (op internet of in de tijdschriften in de tas voor in het lokaal) met een duidelijke opmaak die jou aanspreekt. Maak er een foto van en upload het hier.

Slide 40 - Open question

This item has no instructions

Welke onderdelen bepalen de opmaak in het door jou gekozen artikel?

Slide 41 - Open question

This item has no instructions

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Afbeelding
In activerende teksten zie je bijna altijd afbeeldingen. De afbeeldingen kunnen verschillende bedoelingen hebben, bijvoorbeeld:

Een afbeelding trekt de aandacht van de lezer.

Een afbeelding is nodig om de tekst te begrijpen.

Een afbeelding maakt de tekst duidelijker.

Een afbeelding maakt de tekst grappig.

Een afbeelding geeft een bepaalde sfeer of maakt de tekst aantrekkelijk.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Vul het juiste verwijswoord in.
Kies uit: die, dat

Chris is een jongetje ...... graag voetbalt.


Slide 44 - Open question

This item has no instructions

Waarnaar verwijst het dikgedrukte woord?

Voorzichtig haalt hij ZE met een pincet van een natgemaakte envelop. Zo gaan de postzegels niet kapot.
‘ze’ verwijst naar:

Slide 45 - Open question

This item has no instructions

Waarnaar verwijst het dikgedrukte woord?

Paul verzamelt postzegels. HIJ heeft er inmiddels al honderden.

Hij verwijst naar....

Slide 46 - Open question

This item has no instructions

Waarnaar verwijst het dikgedrukte woord?

Paul is zuinig op zijn verzamelde postzegels. Hij heeft ZE allemaal in plastic mapjes gestopt.
Ze verwijst naar:....

Slide 47 - Open question

This item has no instructions

Tekstdoelen en tekstsoorten
Tekstdoel
de schrijver wil
tekstsoorten
informeren
dat je iets te weten komt
artikel in een krant of tijdschrift, nieuwsbericht, schoolboektekst
overtuigen
dat je dezelfde mening krijgt als hij heeft
reactie op een website, een ingezonden brief
waarschuwen
dat je iets niet doet
reclametekst, advertentie, folder
activeren (tot handelen aanzetten)
dat je iets gaat doen
reclametekst, advertentie
instrueren
uitleggen hoe je iets moet doen
gebruiksaanwijzing, recept, handleiding
adviseren
je raad geven
folder (bijv. van de apotheek)
amuseren
je vermaken
verhaal, strip, mop

Slide 48 - Slide

This item has no instructions