In het Engels gebruiken we de past simple heel vaak.
Daarom is het belangrijk om het te leren.
Het wordt gebruikt als we het over het verleden hebben, bijvoorbeeld wat we gisteren deden.
Slide 3 - Slide
How? Voorbeeld
Yesterday I walked to school. (Gisteren liep ik naar school.)
Really? Did you walk to school? (Echt waar? Ben je naar school gelopen?)
No.. I was joking! I did not walk to school. (Nee, ik maakte een grapje! Ik ben niet naar school gelopen.)
Slide 4 - Slide
Bevestigend:
Werkwoord + ed: Walked
Voorbeeld: Yesterday I walked to school.
Slide 5 - Slide
Vragend:
Did + Werkwoord: Did + walk
Voorbeeld: Did you walk to school?
Let op! Tussen did+ walk heb je of she, he, you, we, they, I of zelfstandige naamwoorden (personen, plaatsen, landen etc):
Did Stijn win the game?
Slide 6 - Slide
Ontkennend:
Did + not + werkwoord: did not walk
I did notwalk to school.
Slide 7 - Slide
Samenvatting - Past simple
Dus: je gebruikt past simple om te zeggen wat je in het verleden deed.
En je gebruikt ED na het werkwoord om te laten zien dat je over het verleden praat: Ik liep naar school - I walked to school.
Als je naar het verleden wilt vragen, gebruik je DID aan het begin van de zin, dan het onderwerp en dan het werkwoord: Liep je naar school? - Did you walk to school?
Als je wilt zeggen dat je iets niet in het verleden hebt gedaan, gebruik je DID NOT + Werkwoord: Ik liep niet - I did not walk.
Slide 8 - Slide
Voorbeelden
Bevestigend: I loved the Spiderman movie. I enjoyed it with my sister. We walked to the cinema.
Vragend: Did you love the movie? Did you enjoy it? Did you walk?
Ontkennend: I did not hate the movie. I did not go alone to the cinema. I did not bike there.
Slide 9 - Slide
Practice - moet af
blz. 60 : 16 - 17 - 18
blz. 64: 22 A -B
3e les deze week: Formatieve toets (words+sentences+grammar)