Schaatsen

• ISK
• ISK

Schaatsen

Schaatsen

Schaatsen 

• Werkwoord: Ik schaats, jij schaatst - wij schaatsen
• Bewegen op het ijs.
• Zin: Donderdag gaan wij schaatsen.
• Zin: Kan jij schaatsen?

Kun jij schaatsen?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

ijs

• Water wat is bevroren.
• Natuurijs - kunstijs.
• Buiten -5 graden
• Zin: Het is buiten heel erg koud. Het water is ijs geworden.

Handschoenen

• Handschoenen.
• Lekker warm.
• Verplicht tijdens het schaatsen.
• Zin: Ik trek mijn handschoenen aan.

Muts

• Op je hoofd
• Lekker warm.
• Zin: Ik trek mijn handschoenen aan.

bushalte

• Een plek waar je met de bus  stopt
• 09.20 op school
• Zin: Wij gaan donderdag met de bus naar de schaatsbaan.

Wat neem jij donderdag mee?

• Warme kleren (Lange broek, shirt met lange mouwen, jas).
• Handschoenen
• OV-chipkaart (met €5,-)
• eten en drinken

Wat neem jij donderdag mee?

Muts

Schaatsen

ijs

Handschoenen

Waar zie jij de betekenis van 'verplicht'?

1. Het moet
2. Het mag
3. Donderdag mag ik mijn handschoenen aan
4. Donderdag moet ik mijn handschoenen aan.

Ik heb zin in donderdag! :)

😒🙁😐🙂😃