Schaatsen

Schaatsen
Schaatsen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
ISKISK

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Schaatsen
Schaatsen

Slide 1 - Slide

Schaatsen (ww)
  • Werkwoord: Ik schaats, jij schaatst - wij schaatsen
  • Bewegen op het ijs.
  • Zin: Maandag gaan wij schaatsen.
  • Zin: Kan jij schaatsen?

Slide 2 - Slide

Kan jij schaatsen?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 3 - Quiz

ijs
  • Water wat is bevroren.
  • Natuurijs - kunstijs.
  • Buiten -5 graden
  • Zin: Het is buiten heel erg koud. Het water is ijs geworden.

Slide 4 - Slide

Handschoenen
  • Hand            schoenen.
  • Lekker warm.
  • Verplicht tijdens het schaatsen.
  • Zin: Ik trek mijn handschoenen aan.

Slide 5 - Slide

Muts
  • Op je hoofd
  • Lekker warm.
  • Zin: Ik trek mijn handschoenen aan.

Slide 6 - Slide

Station
  • Een plek waar je met de bus of trein stopt.
  • Station Hoorn.
  • 08:53 bus 314
  • Zin: Ik pak maandag bus 314 naar Hoorn station.

Slide 7 - Slide

Wat neem jij maandag mee?
  • Warme kleren (Lange broek, shirt met lange mouwen, jas).
  • Muts.
  • Handschoenen.
  • Flesje water.

Slide 8 - Slide

Maandag ga ik met bus ........ naar hoorn.
A
Bus 314
B
Bus 306
C
Bus 316
D
Bus 112

Slide 9 - Quiz

De bus is er om .......... .
A
08:00
B
08:53
C
09:00

Slide 10 - Quiz

Schrijf de juiste vervoering op van het werkwoord: Schaatsen. (Ik ........ Jij .........)

Slide 11 - Open question

Wat neem jij maandag mee?

Slide 12 - Mind map

Muts
Station Hoorn
Schaatsen
ijs
Handschoenen

Slide 13 - Drag question

Waar zie jij de betekenis van 'verplicht'?
A
Het moet
B
Het mag
C
Maandag hoef ik niet mijn handschoenen aan.
D
Maandag moet ik mijn handschoenen aan.

Slide 14 - Quiz

Ik heb zin in maandag! :)
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll