This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
HOOFDSTUK 6
Balans en resultatenrekening
Slide 1 - Slide
Hoe bereken je de omzet?
A
omzet = inkoopprijs x afzet
B
Omzet = verkoopprijs - IWO
C
omzet = verkoopprijs x afzet
D
omzet = inkoopprijs -IWO
Slide 2 - Quiz
Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
nettowinst - inkooppwaarde
D
omzet - inkoopwaarde
Slide 3 - Quiz
Bereken de omzet. Consumentenprijs €7,50. Afzet is 3000 stuks. De BTW is 9%.
A
€20.642,20
B
€225.000
C
€22.500
D
€24.525
Slide 4 - Quiz
Wat bereken je met de formule afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
netto winst
D
bruto winst
Slide 5 - Quiz
Wat is afzet?
A
Aantal verkochte producten in een bepaalde periode.
B
Netto opbrengst uit verkopen.
C
Inkoopwaarde van verkochte goederen.
D
Inkoopwaarde van de omzet.
Slide 6 - Quiz
De Inkoopwaarde van de Omzet is:
A
Hoeveel producten je ingekocht hebt
B
Hoeveel je omzet - inkoopwaarde is
C
De inkoopkosten voor de verkochte omzet
Slide 7 - Quiz
De omzet - de inkoopwaarde van de omzet is
A
Brutowinstmarge
B
IVIB (Inkomen voor Interest en belasting)
C
Brutowinst
D
Nettowinst
Slide 8 - Quiz
De formule van de omzet is:
A
Afzet x verkoopprijs
B
Afzet x inkoopprijs
C
IWO x verkoopprijs
D
BEA / BEO
Slide 9 - Quiz
De afzet valt te berekenen door de omzet te delen door de verkoopprijs
A
Onjuist
B
Juist
Slide 10 - Quiz
Wat is een andere benaming voor het bedrijfsresultaat?
A
Winst
B
Brutowinst
C
Nettowinst
D
Verlies
Slide 11 - Quiz
Omzet - inkoopwaarde =
A
Brutowinst
B
Nettowinst
C
Kosten
Slide 12 - Quiz
Hoe bereken je de nettowinst?
A
Brutowinst - Gewaardeerd loon
B
Bedrijfsresultaat - Gewaardeerd loon
C
Brutowinst - Totale Exploitatiekosten
D
Economisch resultaat - Gewaardeerde interest
Slide 13 - Quiz
Bezittingen
Slide 14 - Mind map
Schulden
Slide 15 - Mind map
Gebouw
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 16 - Quiz
Auto
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 17 - Quiz
Hypothecaire lening
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 18 - Quiz
Banklening
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 19 - Quiz
Klanten die nog moeten betalen
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 20 - Quiz
Familie lening
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 21 - Quiz
kasgeld
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 22 - Quiz
Leveranciers
A
Schuld
B
Bezitting
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Balans
Gebouw
Inventaris
Voorraad
Bank
Kas
Debiteuren: klanten waar je nog geld van krijgt
Eigen vermogen: (eigen geld)
Vreemd vermogen: (leningen)
Hypothecaire-lening
Familie lening
Banklening
Crediteuren: leveranciers die nog betaald moeten worden
Totaal €.........
(Gelijk aan totaal Creditzijde)
Totaal €.........
(Gelijk aan totaal Creditzijde)
Slide 26 - Slide
(Bezittingen)
(Schulden)
Balans Jan 30-11-21
Gebouw
Debet
Familie lening
Eigen vermogen
Credit
Debiteuren
Slide 27 - Drag question
Eigen vermogen:
(eigen geld)
Hypothecaire-lening Bank lening
Gebouw Inventaris Bank Kas
Je hebt een eigen reisbureau. Je hebt een bedrijfspand met een waarde van €300.000,- waarvoor een hypothecaire lening afgesloten is van €200.000,-. Jou inventaris heb je aangeschaft voor €50.000,- en gedeeltelijk betaald met een banklening van €30.000,-. Op de bankrekening staat €20.000,- en in kas zit €5.000,- .
Hoeveel eigen vermogen heb je ingebracht op 30 november 2021?