Formuleren §3: Verwijswoorden

Welkom
  • 10 minuten lezen
  • paragraaf 2 afronden (nakijken)
  • starten met paragraaf 3
  • Blooket



1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
  • 10 minuten lezen
  • paragraaf 2 afronden (nakijken)
  • starten met paragraaf 3
  • Blooket



Slide 1 - Slide

De lesdoelen
  • Je weet wat de functie van een verwijswoord is.
  • Je kunt de verwijswoorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Formuleren 
=

'Iets onder woorden brengen'
'Iets uitdrukken in woorden'

En daar komen in het Nederlands een aantal regeltjes en schrijftrucjes bij kijken. Daar gaat formuleren over.

Slide 3 - Slide


Formuleren?


6.1 Volledige zinnen
6.2 Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
6.3 Verwijswoorden (vandaag)
6.4 Trappen van vergelijking
Waaruit bestaat de cursus

Slide 4 - Slide

6.2

Slide 5 - Slide

Verwijswoorden

Wijzen meestal terug naar een woord dat eerder is genoemd.

Wat doe je als je veel geld het? Dan geef je het geld uit!
Wat doe je als je veel geld het? Dan geef je dit uit!
Het papier is gescheurd. Zo kan ik het papier niet gebruiken.
Het papier is gescheurd. Zo kan ik dat niet gebruiken.

Slide 6 - Slide

Verwijzen met
deze, die, dit en dat



Verwijswoorden wijzen (meestal) terug naar een woord dat eerder genoemd is. Naar de-woorden verwijs je met deze en die. Naar het-woorden verwijs je met dit en dat.

Slide 7 - Slide

Verwijzen met
deze, die, dit en dat



Met het verwijswoord 'dat' kun je ook naar een hele zin verwijzen. 

Het pretpark is vandaag gesloten. Dat vind ik erg jammer.
Er loopt een losgebroken stier op de snelweg. Dat is erg gevaarlijk.

Slide 8 - Slide

Oefenen
H6 Formuleren
§3: Verwijswoorden
Bladzijde 222-223
 
Opdracht 1 t/m 3

Daarna: Blooket!

waar?
wat?

Slide 9 - Slide

Kies het juiste verwijswoord.

Wie ... vragenlijst invult, maakt automatisch kans op een prijs.


A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 10 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.

Van alle verhalen vind ik ... verhaal het spannendst.


A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.

Heb jij zijn nieuwe nummer al geluisterd? Het heeft wat weg van ... oude nummer.

A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.

Als ik voor het proefwerk een voldoende haal, kan ik (2) oude onvoldoende goedmaken.

A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 13 - Quiz

Voor jezelf oefenen
H6 Formuleren
§3: Verwijswoorden
Bladzijde 218-219
 
Opdracht 4 t/m 7

Online verder oefenen
(Magister -> leermiddelen)

timer
10:00
waar?
wat?
klaar?

Slide 14 - Slide

Wat vonden jullie van deze les?
(Eerst uitleg, dan in twee delen oefenen en bespreken) Leg uit waarom.

Slide 15 - Open question

Einde van deze les!
Als het goed is weet je nu:
  • Waaruit een volledige zin bestaat.
  • Hoe je moet bepalen of zelfstandige naamwoorden de of het als lidwoord krijgt.
  • Wanneer je de verwijswoorden deze, die, dit en dat moet gebruiken.

Slide 16 - Slide

De lesdoelen
  • Je weet wat de functie van een verwijswoord is.
  • Je kunt de verwijswoorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken.

Slide 17 - Slide