Herhaling risico + verzekeren

Formatieve check risico + verzekeren
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Formatieve check risico + verzekeren

Slide 1 - Slide

Bassie gaat op wintersport naar Oostenrijk
Na een jaartje hard werken als ZZP’er besluit Bassie dat het tijd is voor vakantie. Hij heeft vrij genomen van het circus en gaat op wintersport. In Oostenrijk heeft hij een mooi hotelletje geboekt zodat hij lekker een weekje kan skiën.

Slide 2 - Slide

Aan dit reisje zitten helaas wel wat risico’s verbonden. De kans is namelijk aanwezig dat Bassie tijdens het skiën zijn been breekt. De kans dat hij iets breekt is 1 op 37. Op het moment dat hij iets breekt, kan hij een tijdje niet werken. De schade voor Bassie is dan € 7.000 euro.

Slide 3 - Slide

Wat is het risico voor Bassie?
A
De kans dat hij zijn been breekt
B
De gevolgen als hij zijn been heeft gebroken
C
De kans dat hij zijn been breekt x de schade bij een beenbreuk
D
De kans dat hij zijn been breekt / de schade bij een beenbreuk

Slide 4 - Quiz

De kans dat hij iets breekt is 1 op 37. De kosten van een beenbreuk zijn
€ 7.000. Hoe hoog is zijn risico?
A
€ 7.000
B
2,7 %
C
€ 189,19
D
€ 378,38

Slide 5 - Quiz

Risico = de kans op schade x het bedrag van schade
1 / 37 x 7.000 = € 189,19

Slide 6 - Slide

Gaat het hier om een vrijwillig of een onvrijwillig risico?
A
Vrijwillig risico
B
Onvrijwillig risico

Slide 7 - Quiz

Omdat Bassie dit risico eigenlijk niet wil lopen, besluit hij om een reisverzekering af te sluiten. Op het moment dat hij iets breekt, betaalt de verzekering voor hem de schade.

Slide 8 - Slide

Welke stelling is juist als Bassie de verzekering afsluit?
A
Bassie is dan risico-avers
B
Bassie is dan niet risico-avers

Slide 9 - Quiz

Naast de schade-uitkeringen van €189,19 gemiddeld heeft de verzekering maandelijks €37.000 aan kosten. In totaal hebben 1850 mensen de verzekering afgesloten.

Slide 10 - Slide

Hoe hoog moet de premie voor de verzekering minimaal zijn?
A
€ 20
B
€ 209,19
C
€ 189,19
D
€418,38

Slide 11 - Quiz

Maandelijkse kosten : aantal verzekerden + risico per verzekering
37.000 / 1.850 + 189,19 = € 209,19

Slide 12 - Slide

De verzekeraar heeft in het geval van Bassie te maken met een probleem. Ze weten namelijk niet of Bassie goed kan skiën, en of hij extra risico neemt door off-piste (buiten de piste te) gaan skiën. Door de verzekering af te sluiten ontstaat de kans dat Bassie zich roekelozer gaat gedragen.

Slide 13 - Slide

"De verzekeraar weet niet of Bassie goed kan skiën"
Welk begrip past hierbij?
A
Averechtse selctie
B
Moral hazard
C
Asymmetrische informatie
D
Moreel wangedrag

Slide 14 - Quiz

"Door de verzekering af te sluiten ontstaat de kans op roekeloos gedrag."
Welk begrip past hierbij?
A
Averechtse selectie
B
Moral hazard
C
Asymmetrische informatie
D
Moreel wangedrag

Slide 15 - Quiz

Een mogelijk gevolg van dit roekeloze gedrag is averechtse selectie. Dit betekent dat enkel mensen met een verhoogd risico zich gaan verzekeren, waardoor de uitgaven van de verzekeraar stijgen en de premie omhoog moet gaan. Om averechtse selectie te voorkomen, heeft de verzekeraar twee oplossingen.

Slide 16 - Slide

De verzekeraar kan verschillende premies rekenen voor hoge en lage risico's. Welk begrip past hierbij?
A
Premiedifferentiatie
B
Volksverzekering
C
Informatieachterstand
D
Vrijwillig eigen risico

Slide 17 - Quiz

Je hebt de keuze om bij schade een deel daarvan zelf te betalen in ruil voor korting. Welk begrip past hierbij?
A
Premiedifferentiatie
B
Volksverzekering
C
Informatieachterstand
D
Vrijwillig eigen risico

Slide 18 - Quiz

Bassie heeft helaas niet genoeg gespaard voor zijn skivakantie. Daarom besluit hij om bij de bank geld te lenen. Hiervoor betaalt hij nominale rente. De bank loopt bij het uitlenen van geld aan Bassie een aantal risico’s

Slide 19 - Slide

Hoe noem je het risico dat Bassie de lening niet meer kan terugbetalen?
A
Inflatierisico
B
Risico op wanbetaling
C
Risico van schade
D
Bankgarantie

Slide 20 - Quiz

Wat betekent langetermijnstructuur?
A
Hoe langer de looptijd, hoe lager de rente
B
Hoe langer de looptijd, hoe hoger de rente
C
Hoe langer de looptijd, hoe lager de risico-opslag
D
Hoe langer de looptijd, hoe hoger de risico-opslag

Slide 21 - Quiz

Bassie sluit een lening af. De reële rente bedraagt 1,6%. De inflatie in het komende jaar wordt geschat op 2%.

Slide 22 - Slide

Reële rente: 1,6% Inflatie: 2%
Hoe hoog bedraagt de nominale rente?
A
0,4%
B
2,4%
C
3,6%
D
5,1%

Slide 23 - Quiz

Ric = Nic / Pic
101,6 = Nic / 102
101,6 x 102 = 103,6 ---> 3,6% 
Tekst

Slide 24 - Slide