Dag 4 - Thema 9 - roze

Nieuwe woorden
Thema 9: Technologie
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nieuwe woorden
Thema 9: Technologie

Slide 1 - Slide

de informatie
  • je weet iets meer 
  • je vraagt of zoekt
  • zin: Ik zoek informatie op internet.
  • zin: Deze informatie heb ik gisteren gehoord.

Slide 2 - Slide

kosten
  • wat is te koop 
  • hoeveel moet je betalen
  • werkwoord
  • het kost - de appels kosten
  • zin: Die jas kost 25 euro.
  • zin: Wat kosten die lekkere appels?

Slide 3 - Slide

Ik slaap vannacht in een duur hotel.
Iedereen mag meedoen.
Iedereen kijkt naar de tv.
De hond blaft naar iedereen.
Ik zie daar iemand lopen.
Iemand doet de deur open.
Ik zoek informatie op internet.
Deze informatie heb ik gisteren gehoord.
Die jas kost 25 euro.
Wat kosten die lekkere appels?

Slide 4 - Slide

leven
  • tijd tussen geboorte en dood 
  • mens, dier, plant
  • werkwoord
  • ik leef - wij leven
  • zin: Ik leef in vrijheid.

Slide 5 - Slide

links
  • aan de kant van je hart 
  • zin: Ik schrijf met links.
  • zin: Mijn buurman zit links van mij.
  • zin: Ik kijk naar links.

Slide 6 - Slide

linksaf
  • richting 
  • naar links
  • zin: Hij gaat bij het stoplicht linksaf.
  • zin: Bij dit bord moet je linksaf.

Slide 7 - Slide

Ik leef in vrijheid.
Ik schrijf met links.
Mijn buurman zit links van mij.
Ik kijk naar links.
Hij gaat bij het stoplicht linksaf.
Bij dit bord moet je linksaf.
Hij heeft lekkere soep gemaakt.
Mijn fiets is kapot. Ik hoop dat ze hem kunnen maken.
Ik ben moe want ik heb hard gewerkt.

Slide 8 - Slide

Wie geeft jou informatie?
(meer antwoorden mogelijk
A
je docent
B
je hond
C
je vriend
D
het internet

Slide 9 - Quiz

Goed of fout?
1) Het kost maar 1 euro.
2) Het kind kost 5 euro.
3) Mijn jas kosten 100 euro.
4) Hoeveel euro kots deze broek?
A
goed, goed, goed, fout
B
goed, fout, goed, goed
C
goed, fout, fout, fout
D
goed, goed, fout, fout

Slide 10 - Quiz

Waar gaat het liedje over ?
Schrijf woorden en zinnen op die je hoort.

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Video

Wie zit links van jou?

Slide 13 - Mind map

Linksaf gaan betekent..............
A
dat je naar de linker richting gaat.
B
dat je niet rechtsaf gaat.

Slide 14 - Quiz