Mij, jou, u = geen onderwerp
(ik) Heb je een kop koffie voor
me? Voor
mij graag een kop thee.
(jij) Hoe gaat het met je? Goed. En met jou?
(hij/zij) Ga je met hem naar de film? Gaat het goed met haar?
(u) Mag ik u iets vragen?
(we) Kunt u ons de boeken geven?
(jullie) Mag ik jullie iets vragen?
(ze) Waar zijn de broodjes? Ik kan ze niet vinden.
Ik vraag ze om brood te kopen.
Geef het geld maar aan hen.