De beginnend beroepsbeoefenaar:
heeft kennis van de verschillende levensfasen van zorgvragers en de levensvragen die hierbij een rol spelen;
heeft kennis op welke wijze gezond gedrag kan worden gestimuleerd en hoe kennis hierover aan de zorgvrager kan worden overgedragen;
heeft kennis van de meest voorkomende leer-, opvoedings- en gedragsproblemen bij zorgvragers, waaronder hechtingsproblematiek en automutilatie;
heeft kennis van de mogelijkheden voor gezond eten en drinken, bewegen, ontspannen en rust voor verschillende doelgroepen;
heeft kennis van de relatie tussen functioneren, activeren, en participeren zoals beschreven in het ICF;
heeft kennis van specifieke leer- en ondersteuningsbehoeften bij zorgvragers;
heeft kennis van beleid van zorginstellingen ten aanzien van seksualiteit, kinderwens en ouderschap van zorgvragers;
heeft kennis van kwaliteit van bestaan, autonomie en empowerment;
heeft kennis van lichamelijk, verstandelijk en zintuiglijk functioneren en het sociaal-emotioneel, adaptief en cognitief vermogen van zorgvragers;
heeft kennis van randvoorwaarden en ondersteuning die nodig is voor toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen en media voor zorgvragers;
heeft kennis van LVG (licht verstandelijk beperkt) met psychische problemen.