Nederlands Lezen/Project 'Er was eens' 3 - Aventus MBO

NEDERLANDS
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

DOEL VAN DE LES

  • 1: Je krijgt plezier in het lezen van boeken. 
  • 2: Je kent de verschillende zinsdelen en kunt deze aanwijzen in een zin. 
  • 3: Je bepaalt in welke vorm je jouw verhaal gaat zetten.
  • 3: Je geeft vorm aan je hoofdpersoon/-personen. 

Slide 2 - Slide

OPBOUW VAN DE LES
  1. Lezen - 25 min. 
  2. Uitleg zinsdelen - 20 min.
  3. Project 'Er was eens' - 45 min.
  • Terugblik vorige opdracht (mindmap locaties)
  • Verhaalvormen 
  • Vormgeven aan personages 

Slide 3 - Slide

1. LEZEN
timer
20:00

Slide 4 - Slide

Hoe ver ben je met het lezen?
Ik moet nog beginnen
Ik heb het eerste gedeelte al gelezen. (ongeveer 1/3)
Ik ben ongeveer op de helft.
Ik ben over de helft. (ongeveer 2/3 gelezen)
Ik heb het boek al uit.

Slide 5 - Poll

2. UITLEG ZINSONTLEDING

Slide 6 - Slide

DE PERSOONSVORM
= het werkwoord dat hoort bij het onderwerp.

De persoonsvorm kun je vinden door: 
1. De zin in een andere tijd zetten

Ik loop naar huis. 
  Ik liep naar huis.      

Slide 7 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

De leerlingen hebben les in Teams.
A
De leerlingen
B
les
C
hebben
D
in Teams

Slide 8 - Quiz

HET ONDERWERP
Je vindt het onderwerp door: 
- Wie of wat + gezegde?


Slide 9 - Slide

HET werkwoordelijk GEZEGDE
- Zijn alle werkwoorden in de zin. 

De jongeren hebben te kort geslapen.
Hebben = werkwoord
Geslapen = werkwoord (van slapen)

Dus het gezegde: hebben geslapen

Slide 10 - Slide

Wat is het gezegde?

De jongen is naar de stad gaan lopen.

Slide 11 - Open question

HET ONDERWERP
= Iemand of iets die iets doet of overkomt. 
Je vindt het onderwerp door:
- Wie of wat + gezegde?

De jongens hebben de hele les geslapen. 
gezegde = hebben geslapen
Wie/Wat hebben geslapen? 
Antwoord = De jongens 

Slide 12 - Slide

Wat is het onderwerp?

Gisteren gingen mijn moeder en ik naar de bioscoop.
A
mijn moeder
B
ik
C
de bioscoop
D
mijn moeder en ik

Slide 13 - Quiz

Hij heeft een voetbal gevonden.
gezegde: heeft gevonden
onderwerp: hij

Lijdend voorwerp - wie/wat + gezegde + onderwerp?
wie/wat heeft hij gevonden?: een voetbal

Het lijdend voorwerp is: een voetbal

Slide 14 - Slide

HET LIJDEND VOORWERP
- Iets of iemand die te maken heeft met het werkwoord. 
- Hij/zij/het ondergaat de handeling. 

wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 15 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een tas gaan kopen.
A
vorige week
B
Bart, Kees en Ben
C
een tas
D
wilden gaan kopen

Slide 16 - Quiz

MEEWERKEND VOORWERP
IETS OF IEMAND KRIJGT/ONTVANGT IETS.
(OF ER WORDT IETS VAN HEM/HAAR AFGENOMEN)

- AAN / VOOR 
- OF AAN/VOOR ERBIJ DENKEN

HIJ GEEFT GELD AAN GOEDE DOELEN.
ZIJ GEEFT HEM EEN KUS. (ZIJ GEEFT AAN HEM EEN KUS.)

Slide 17 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Ik vroeg haar of ze op vakantie ging.
A
ik
B
vakantie
C
vroeg
D
haar

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

TERUGBLIK MINDMAP

Wat is/zijn voor jou interessante locaties? 
! Minimaal 1 foto van een locatie !

* Inleveren van Mindmap! (Verplicht) 

Slide 20 - Slide

Welke locatie heb je gevonden?

Slide 21 - Open question

VORMGEVING VAN JE VERHAAL

Bij de volgende dia's zie je keuzes die je kunt maken, 
voordat je een verhaal gaat schrijven.
Schrijf per dia op wat er nu in  jou opkomt.

PAK EEN KLADBLAADJE! 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

BESCHRIJVING VAN PERSONAGES
  • Kenmerken: lengte, leeftijd, haar- en oogkleur, etc.
  •  Specifieke details: hij draagt een overhemd ->                         het gebloemde overhemd dat hij graag draagt.
  • Gebruik de omgeving en tijd: door je personages te beschrijven in een omgeving die ze niet kennen, kunnen ze een nieuwe kant van zichzelf laten zien. Hoe was hij/zij vroeger? Of hoe is hij/zij in de toekomst? 

Slide 32 - Slide

BESCHRIJVING VAN PERSONAGES
  • Objecten: objecten kunnen ook een nuttige toevoeging zijn. Bijv.: shirts van z'n favoriete band/welke auto?/wat voor huis?
  • Karaktereigenschappen: wat doet hij/zij? hoe doet hij/zij dat? welke emoties? 
  • Beweging/werkwoorden: bruin haar kan in zijn ogen ‘vallen’ en de jurk ‘wappert’ om haar benen. Door werkwoorden te gebruiken voeg je nog meer beweging toe aan je beschrijving!  

Slide 33 - Slide

JOUW HOOFDPERSOON
  • Maak duidelijk hoe jouw personage eruit komt te zien.
  • Gebruik de punten die hiervoor besproken zijn.
(kenmerken, details, omgeving, tijd, objecten, karakter, werkwoorden)

Maak een collage in Canva. Lever de collage in. (verplicht)

Slide 34 - Slide

GASTLES: SCHRIJVER IN DE KLAS

Slide 35 - Slide

HUISWERK

  • Studiemeter - 2F - Woordenschat - Oefening 12
  • Studiemeter - 3F - Taalverzorging - Grammatica - Zinsdelen
  • Collage Personage - inleveren
  • Bedenk vragen die je aan de schrijver wilt stellen. 

Slide 36 - Slide