De kandidaat kan :
1 in constructies optredende krachten onderscheiden, hierbij aangeven welke
krachten op welk voorwerp worden uitgeoefend en de
nettokracht op een voorwerp aangeven of berekenen
2 een kracht weergeven als een vector en hiermee krachten
samenstellen en
ontbinden in constructies
3 de ligging van het massamiddelpunt bij een homogene balk en staaf
bepalen en
weten dat in dat punt de resultante van de zwaartekracht aangrijpt