Paragraaf 5.3 - grammatica & formuleren

 § 5.3 - Grammatica & formuleren
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

 § 5.3 - Grammatica & formuleren

Slide 1 - Slide

Wat denk jij dat voegwoorden zijn?
A
Voegwoorden verbinden alinea's met elkaar
B
Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar
C
Voegwoorden verbinden teksten met elkaar
D
Voegwoorden verwijzen terug naar iets wat eerder genoemd is in een zin

Slide 2 - Quiz

 § 2.3 - Voegwoorden
Een voegwoord verbindt woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. Voorbeelden van voegwoorden zijn: of, maar, omdat, en, indien, toen. 
  • Ik ga met de trein of met de auto
  • Ik ga naar huis, omdat de taart op is.
  • Indien u langs de start komt, krijgt u twintigduizend euro.
  • Je kunt naar huis, maar  ik wil dat je vanmiddag weer terugkomt.

Slide 3 - Slide

Bedenk een zin met een voegwoord.
- Maar.
- Omdat .
- Als.
- Want.

  

Slide 4 - Slide

Grammatica: de basis
Zinnen en zinsstructuur

Slide 5 - Slide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 6 - Slide

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de Action.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 7 - Slide

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.

Slide 8 - Slide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Link