RB1 A0A2 1 november

Wat gaan we vandaag doen?

- de toets bespreken
- De verkleinwoorden herhalen
- Het perfectum
- Hoofdstuk 1.2, luisteren en bespreken
- spreekoefening


1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?

- de toets bespreken
- De verkleinwoorden herhalen
- Het perfectum
- Hoofdstuk 1.2, luisteren en bespreken
- spreekoefening


Slide 1 - Slide

Bij verkleinwoorden is het lidwoord altijd:
A
de
B
een
C
het
D
dit

Slide 2 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van het idee?

Slide 3 - Open question

Wat is het verkleinwoord voor de auto?

Slide 4 - Open question

Wat is het verkleinwoord?
het paard

Slide 5 - Open question

Wat is het verkleinwoord van de la?

Slide 6 - Open question

schrijf het verkleinwoord

Slide 7 - Open question

Wat is het verkleinwoord van het raam?

Slide 8 - Open question

schrijf het verkleinwoord

Slide 9 - Open question

Wat is het verkleinwoord van het schrift?

Slide 10 - Open question

Wat is het verkleinwoord voor de bril?

Slide 11 - Open question

schrijf het verkleinwoord

Slide 12 - Open question

Wat is het verkleinwoord van de lepel?

Slide 13 - Open question

Wat is het verkleinwoord van de pan?

Slide 14 - Open question

Wat is het verkleinwoord voor het dorp?

Slide 15 - Open question



Even herhalen...
De voltooide tijd = het perfectum


Slide 16 - Slide

Onregelmatige vormen:
denken          -        ik heb gedacht
hebben          -        ik heb gehad
beginnen       -        ik ben begonnen
kiezen             -         ik heb gekozen
begrijpen       -         ik heb begrepen
kopen              -         ik heb gekocht
vergelijken     -         ik heb vergeleken
gaan                 -        ik ben gegaan
fluiten              -        ik heb gefloten

Slide 17 - Slide

Ik begin.
Voltooide tijd: Ik ben ...

Slide 18 - Open question

Zet in de voltooide tijd:
Hij kiest niet.

Slide 19 - Open question

Jij het
(begrijpen, voltooide tijd)

Slide 20 - Open question

Zet in de voltooide tijd:
Wat koop je?

Slide 21 - Open question

je je telefoon?
(vergeten, voltooide tijd)

Slide 22 - Open question

Ik ga naar school.
Voltooide tijd: ...

Slide 23 - Open question

schrijf op in voltooide tijd:
hij heeft...... (fluiten)

Slide 24 - Open question

Ik denk aan mijn moeder.
Voltooide tijd: ...

Slide 25 - Open question

Ik breng de koffie.
Voltooide tijd: Ik heb ...

Slide 26 - Open question

Ik heb een hond.
Voltooide tijd ...

Slide 27 - Open question