Beantwoord tijdens deze lessenup de onderstaande vragen. Noteer ze in je schrift.
1. Wat is de futur proche?
2. Hoe maak je de futur proche?
3. Wat zijn alle vormen van het werkwoord aller?
4. Wat is een infinitief?
5. Wat is de futur simple?
6. Wat is het verschil met de futur proche?
7. Hoe maak je de futur simple?
8. Wat zijn de stammen voor de futur van: avoir, être, faire, aller, prendre?