H5 en 6 Spelling

timer
10:00
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Soorten vragen 
  • Open vragen: wie, wat, wat, waar, wanneer, hoe. 
  • Gesloten vragen: één kort antwoord mogelijk, zoals ja of nee. Beginnen meestal met een werkwoord. 
  • Meerkeuzevraag: geïnterviewde heeft beperkte keus als antwoord, meestal in enquêtes. 
  • Doorvragen: vraag die aansluit op een antwoord om meer informatie te krijgen. 
  • Controle vragen: controleren of je iemand goed begrepen hebt. 
  • Suggestieve vraag:  vraag waar het antwoord al in verstopt zit. 
  • Reflectieve vragen: vraag om iemand te laten nadenken over zijn eigen situatie of rol. 

Slide 2 - Slide

Hoe zou je dag eruit zien als je miljonair was?
  • Interview elkaar kort, tweetallen.
  • Stel één doorvraag en één controlevraag op basis van het antwoord. 
  • Schrijf op welke aanvullende vragen je hebt gesteld als interviewer.  
  • 2 minuten per interview. 
timer
1:00

Slide 3 - Slide

H5 & 6 Spelling
Hoofdletters
Aanhalingstekens
Samenstellingen

Slide 4 - Slide

Hoofdletters (bijzondere gevallen)
  • NIET als zin begint met 's (bv 's Morgens ....) of een getal: 1952 is het jaar van de watersnoodramp. 
  • NIET bij samenstellingen van religieuze feestdagen (kerstkaart)
  • WEL bij de feestdag, want dat is een eigennaam (Kerstmis)
  • WEL bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige naam zijn afgeleid (Zeeuwse bolussen, Noord-Hollandse kaas) 
  • NIET bij de namen van de windstreken (noordwesten, noorden)
  • NIET als de naam of voorletter voor het tussenvoegsel staat (meneer S. van der Vaart - meneer Van der Vaart). 

Slide 5 - Slide

WEL hoofdletter
GEEN hoofdletter
hemelvaartvakantie
ijslandse geisers
moederdag
zuidwesten
op (meneer op het hof)
van 
(mevrouw J. de boer - van den berg)

Slide 6 - Drag question

Directe rede: iemand citeren
Jan zei: 'Ik vind al die spellingsregels zo saai.'


Altijd aanhalingstekens gebruiken.
Aanhalingstekens horen NA het leesteken (dus ook NA ? of !)
Indirecte rede: vertellen wat iemand heeft gezegd
Jan zei dat hij die spellingsregels zo saai vindt. 

Gedachten vertellen
Jan dacht: ik vind spellingsregels zo saai. 

Geen aanhalingstekens gebruiken. 

Slide 7 - Slide

Gaan jullie vandaag nog naar school, vroeg moeder aan mij.
A
Wel aanhalingstekens
B
Geen aanhalingstekens

Slide 8 - Quiz

Moeder dacht: zou Jan vandaag naar school moeten of heeft hij online les?
A
Wel aanhalingstekens
B
Geen aanhalingstekens

Slide 9 - Quiz

Samenstellingen
Nederlands: zoveel mogelijk woorden aan elkaar schrijven (langeafstandsloper)
Hebben meestal één klemtoon.
Het laatste woord is bepalend voor de betekenis. 
Laatste woord is de kern en bepaald het lidwoord van de samenstelling. '
Let op het betekenisverschil bij het los of aan elkaar schrijven van een samenstelling. 

Samengestelde werkwoorden: stofzuigen. 
Woorden met de getallen honderd en duizend (tachtigduizend, vijftienhonderd)



Slide 10 - Slide

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 11 - Slide

Wanneer gebruik je wel of geen aanhalingstekens bij citaten?

Slide 12 - Mind map

Opdracht aanhalingstekens
  • Lees de tekst en zet de aanhalingstekens op de juiste plek. 
  • 5 min.
  • Eerder klaar? Controleer jezelf.  

timer
1:00

Slide 13 - Slide