Paragraaf 1.4 Wat is produceren?

Week 40 (vanaf 3 oktober)
Pincode Hoofdstuk 1.  Geld moet rollen
  1. Waar heb jij behoefte aan?
  2. Is kopen kiezen?
  3. Heb je geld nodig om te ruilen?
  4. Wat is produceren?
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 40 (vanaf 3 oktober)
Pincode Hoofdstuk 1.  Geld moet rollen
  1. Waar heb jij behoefte aan?
  2. Is kopen kiezen?
  3. Heb je geld nodig om te ruilen?
  4. Wat is produceren?

Slide 1 - Slide

Opgave 34 (% en indexcijfers)
Je inkomsten waren vorig jaar € 42 per maand. Dit jaar is je inkomen € 63 per maand.

a. Bereken de procentuele stijging of daling van je inkomen.
  • procentuele verandering = (N-O) ÷ O x 100%
  • (€ 63 – € 42) ÷ € 42 × 100% = 50% gestegen

b. Welke indexcijfers horen er bij de oude en nieuwe situatie als vorig jaar je basisjaar is?
  • bedrag jaar ÷ bedrag basisjaar x 100 
  • € 63 ÷ € 42 × 100 = 150


Slide 2 - Slide

Opgave 37
Gebruik Tabel 3.

a. Bereken de indexcijfers met 2010 als basisjaar.
  • 2010 🡪 100
  • 2011 🡪 € 1,62 ÷ 1,48 × 100 = 109
  • 2012 🡪 € 1,70 ÷ 1,48 × 100 = 115
  • 2013 🡪 € 1,86 ÷ 1,48 × 100 = 126
  • 2014 🡪 € 1,76 ÷ 1,48 × 100 = 119
  • 2015 🡪 € 1,65 ÷ 1,48 × 100 = 111
Indexcijfers
Gebruik Tabel 3.

b. Bereken nogmaals de indexcijfers, nu met 2015 als basisjaar.
  • 2015 🡪 100
  • 2010 🡪 € 1,48 ÷ 1,65 × 100 = 90
  • 2011 🡪 € 1,62 ÷ 1,65 × 100 = 98
  • 2012 🡪 € 1,70 ÷ 1,65 × 100 = 103
  • 2013 🡪 € 1,86 ÷ 1,65 × 100 = 113
  • 2014 🡪 € 1,76 ÷ 1,65 × 100 = 107


Slide 3 - Slide

Leerdoelen H1. Geld moet rollen
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 4 - Slide

Produceren
Produceren is het maken van goederen en
het leveren van diensten tegen een
vergoeding. De producent maakt de
producten geschikt voor consumptie.

Consumenten
  • betalen voor producten en diensten en
  • leveren een dienst aan producten en diensten in de vorm van arbeid.

Slide 5 - Slide

Toegevoegde waarde
In de bedrijfskolom wordt steeds iets
toegevoegd aan het product:
  • tastbare waarde
  • emotionele waarde

De toegevoegde waarde is de waarde
die bij productie wordt toegevoegd
aan de ingekochte grondstoffen en producten.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Winstberekening



Afzet (q)                                       = hoeveelheid verkochte producten / diensten
Omzet (p x q)                             = prijs (p) x afzet (q)
TO (totale opbrengst)            = omzet (p x q)
TK (totale kosten)                    = inkoopwaarde van de omzet + overige kosten
TW (totale winst of verlies) = TO - TK

Slide 8 - Slide

MVO
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is duurzaam ondernemen. Bedrijven ondernemen dan volgens het triple P principe:
  1. People (goede arbeidsomstandigheden)
  2. Planet (zorgen voor het milieu)
  3. Profit (winst maken)

 



Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is een bedrijfskolom?
A
een industrieterrein
B
een groep van dezelfde soort bedrijven
C
de verschillende bedrijven van grondstof tot eindproduct
D
een hoog bedrijfsgebouw

Slide 13 - Quiz

De inkoopprijs van een broodje is € 0,50 en de verkooprijs € 1,25. De overige kosten zijn € 25 per dag. Wat is de omzet per dag als je 100 broodjes per dag verkoopt.
A
€ 50
B
€ 75
C
€ 100
D
€ 125

Slide 14 - Quiz

De inkoopprijs van een broodje is € 0,50 en de verkooprijs € 1,25. De overige kosten zijn € 25 per dag. Wat is de winst per dag als je 100 broodjes per dag verkoopt.
A
€ 50
B
€ 75
C
€ 100
D
€ 125

Slide 15 - Quiz

Bedrijven die MVO werken volgens het triple P principe. Welke P valt daar niet onder?
A
Planet
B
People
C
Price
D
Profit

Slide 16 - Quiz

Leerdoelen H1. Geld moet rollen
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 17 - Slide

Maakwerk voor de volgende keer



Opgaven 38, 39, 41, 42, 44 en 47

Slide 18 - Slide

Opgave 44 (omzet, kosten en winst)
Een producent van gesneden fruit in bakjes koopt fruit voor 100 bakjes in voor € 80.
Een bakje kost € 0,04. De overige kosten zijn € 40 voor 100 bakjes.
a. Bereken de totale kosten voor 100 bakjes.
  • TK = inkoopwaarde van de omzet + overige kosten
  • inkoopwaarde van de omzet = € 80 + (100 × € 0,04)  en de overige kosten zijn € 40
  • TK = € 80 + (100 × € 0,04) + € 40 = € 124
b. Bereken de omzet als hij alle bakjes verkoopt voor € 1,80.
  • TO = 100 × € 1,80 = € 180.
c. Maakt deze producent winst of verlies? Leg uit.
  • Hij maakt winst, omdat TO groter is dan TK.


Slide 19 - Slide

Leerdoelen H1. Geld moet rollen
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 20 - Slide

Minimale toetsvoorbereiding
  • nadat je alle opgaven de afgelopen weken gemaakt hebt
  • leer de formules op pagina 13 (week-maand), 14 (budgetlijn), 18 (procentuele stijging), 19 (indexcijfer), 21 (winst of verlies) en 22 (TO, omzet en afzet)
  • leer de samenvatting op pagina 26
  • leer de begrippen op pagina 27
  • maak de online rekenopdrachten
  • maak de online oefentoets
  • doe nog een aantal herhalingsopdrachten op pagina 28/29 (minimaal 2 per paragraaf)
  • doorloop nogmaals de LessonUps die we in de lessen behandeld hebben (zie Som)
  • controleer tenslotte met de leerdoelen in GPL paragraaf 1.1 t/m 1.4 op www.lauwerscollege.ldgo.nl of je de stof voldoende kent en begrijpt

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide