H5 Steden en staten herhaling + paragraaf 4.4

Hoofdstuk 5: steden en staten

1 / 33
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5: steden en staten

Slide 1 - Slide

Planning
  • Herhaling eerste drie paragrafen
  • Gezamenlijk lezen
  • Uitleg laatste paragraaf
  • Aan de slag
  • Planning komende lessen
  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

Wat was een taak van de schepenen?

Slide 3 - Open question

Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Halsjuk
B
Ontginnen
C
Meesterproef
D
Hanze

Slide 4 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de omschrijving:

Grond, bijvoorbeeld bosgrond, geschikt maken voor de landbouw.
A
Drieslagstelsel
B
Gilde
C
Ontginnen
D
Halsjukken

Slide 5 - Quiz

Wat is een oorzaak?
A
Een gereedschap
B
Dat ding om de hals van een koe/os
C
Wat na een gebeurtenis gebeurt
D
Een reden waarom iets gebeurt

Slide 6 - Quiz

Noem een oorzaak voor de bevolkingsgroei in West-Europa.
A
Er werden meer kinderen geboren
B
Er was genoeg werk naast boer zijn
C
Er was een overvloed aan voedsel
D
Doordat er meer handel was

Slide 7 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Gilde
B
Hanze
C
Halsjuk
D
Meesterproef

Slide 8 - Quiz

Noem een oorzaak voor de opkomst van de handel.
A
Doordat er steden ontstonden kwam er steeds meer handel tussen steden
B
Doordat er dorpen waren kwam er steeds meer handel tussen steden
C
Er was een overvloed aan goederen dat verkocht moest worden
D
Er was geen handel tussen steden in de Middeleeuwen

Slide 9 - Quiz

Geef voorbeelden van handelsproducten van de Hanze:
A
Stenen, kruiden en graan
B
Kruiden, potten en hout
C
Graan, hout en wol
D
Hout, graan en kruiden

Slide 10 - Quiz

Welke beschrijving hoort bij het begrip 'antisemitisme'?
A
Haat tegen Moslims
B
Haat tegen Joden
C
Haat tegen Christenen
D
Haat tegen Moslims en Joden

Slide 11 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de omschrijving:

'Het recht van de inwoners van een stad om hun eigen stad te besturen'
A
Burgerrechten
B
Stadsrechten
C
Dorpsrechten
D
Inwonerrechten

Slide 12 - Quiz

Geef een aantal voorbeelden van stadsrechten:
A
Handelen, muur bouwen en zelf koning kiezen
B
Muur bouwen, zelf koning kiezen en eigen munt slaan
C
Muur bouwen, eigen munt slaan en zelf stad besturen
D
Eigen munt slaan, eigen stad besturen en geen belasting betalen

Slide 13 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Gilden
B
Hanze
C
Handel
D
Stadsrechten

Slide 14 - Quiz

Welke 4 gilden zie jij op de afbeelding?

Slide 15 - Open question

Wat zijn: kruistochten?
A
Gewapende tocht van christenen om land op niet christenen te veroveren
B
Tocht langs een kruispunt
C
Gelovigen die lopend kruisen gingen verspreiden
D
Een tocht naar een verboden gebied

Slide 16 - Quiz

Wat bedoelen we met staatsvorming?
A
Als een land wordt bestuurd door een vorst
B
Als een land steeds meer vanuit één plek wordt bestuurd
C
Als een land steeds meer als eenheid wordt bestuurd
D
Als een land een naam krijgt, zoals Nederland

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het begrip 'schepenen'?
A
Zij zijn de politie in de stad
B
Zij bepalen de handel
C
Zij bepalen de oogst
D
Zij bepalen welke straf je krijgt

Slide 18 - Quiz

Een reis naar een heilige plek om te gaan bidden:
A
Kruistocht
B
Bedevaart

Slide 19 - Quiz

Wat betekent 'rente'?
A
Geld dat je leent
B
Geld dat je betaald voor het lenen van geld
C
Groei van geld

Slide 20 - Quiz

Wat betekent 'aanbod'?
A
Wat iemand wil kopen
B
Wat iemand wil verkopen

Slide 21 - Quiz

Wat zijn ketters?
A
Het ontstaan van een nieuwe, protestantse kerk naast de katholieke kerk
B
Een christen die vindt dat de paus in Rome de leiding heeft over de kerk
C
Een christen die zich aansluit bij een hervormer zoals Luther
D
Iemand die andere ideeën heeft over het geloof dan de katholieke kerk

Slide 22 - Quiz

Gezamenlijk lezen
  • Pak je informatieboek erbij
  • Paragraaf 4.4 

Slide 23 - Slide

Planning
  • Startopdracht
  • Leervragen
  • Instructie paragraaf 4.4
  • Leerstof doornemen
  • Aan de slag
  • Huiswerk


Slide 24 - Slide

Startopdracht
  • Tijd van steden en staten:
  • Wat is een gilde?
  • Wat zijn gewesten?
  • Noem twee voorbeelden van stadsrechten:
  • Wat is een norm?
  • Wat is een kruistocht?

Slide 25 - Slide

Uitleg paragraaf 4.4
Leervragen:
  • Hoe werden de Engelse, Franse en Bourgondische vorsten machtiger?
  • Hoe werkten de vorsten samen met de drie standen?
  • Hoe bleven de Duitse koningen minder machtig?



Slide 26 - Slide

Uitleg paragraaf 4.4
De vorsten kregen steeds meer geld van de burgers. Daarvan betaalden ze ambtenaren en een leger.


Dit leidde tot:
Staatsvorming: als een land steeds meer als eenheid wordt bestuurd
Centralisatie: als een land steeds meer vanuit één plek wordt bestuurd

Door staatsvorming en centralisatie werden de drie vorsten machtiger.


Slide 27 - Slide

Centralisatie tekenen

Slide 28 - Slide

Uitleg paragraaf 4.4
In de hoofdstad hadden vorsten een paleis met een grote hofhouding: huishouding en bedienden van een vorst.


 

Slide 29 - Slide

Uitleg paragraaf 4.4
Burgers wilden inspraak in ruil voor het geld dat ze aan vorsten gaven. Burgers = derde stand.


Vorsten riepen vertegenwoordigers van de drie
standen bijeen voor advies en om aan geld te komen. Die vergadering heette parlement of Staten-Generaal.

Slide 30 - Slide

Franse SG
Met alle drie de standen.

Slide 31 - Slide

Leerstof doornemen
  • Pak je informatieboek erbij
  • Pak je aantekeningenschrift erbij 
  • Per paragraaf gaan we er doorheen

Slide 32 - Slide

Aan de slag = huiswerk morgen
  • Paragraaf 4.4: afmaken

  • Alvast leren voor de toets -> leermiddel maken
  • Vragen opschrijven die je hebt

Slide 33 - Slide