Economie 2.2 Waarom zou je sparen?

Hoofdstuk 2: Jij en je geld
Dit heb ik klaar liggen:
  • pen, 
  • papier
  • rekenmachine 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2: Jij en je geld
Dit heb ik klaar liggen:
  • pen, 
  • papier
  • rekenmachine 

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 2 - Slide

Vandaag
Terugblik 2.1
Huiswerk bespreken
Thema 3 bs 4
Huiswerk maken

Slide 3 - Slide

2.1 Pinpas of portemonnee? 
  • 2 soorten geld:
  1. Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.


  2. Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.

Slide 4 - Slide

Directe ruil
Indirecte ruil
Kan met goederen en diensten.

Slide 5 - Slide

2.1 Pinpas of portemonnee? (deel 1)
  • Saldo = bedrag op je bankrekening/account staat

Slide 6 - Slide

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 7 - Slide

Opdracht 12
Tip: maak een verhoudingstabel en zet daar in wat je weet.

Slide 8 - Slide

Rente
Procent
100%
1
5,8
Bedrag in €
28,97
??
In 2015 was het gemiddelde pinbedrag € 28,97.
In 2016 daalt dit met 5,8%.
Bereken het gemiddelde pinbedrag van 2016.
: 100
x 5,8

Slide 9 - Slide

Rente
Procent
100%
1
5,8
Bedrag in €
28,97
??
: 100
x 5,8
Wat je boven in de tabel doet,                                
                                  (namelijk: delen door 100 en vermenigvuldigen met 5,8)
moet je ook onder doen !!

Slide 10 - Slide

Rente
Procent
100%
1
5,8
Bedrag in €
28,97
1,68
In 2015 was het gemiddelde pinbedrag € 28,97.
In 2016 daalt dit met 5,8%.
Bereken het gemiddelde pinbedrag van 2016.
: 100           x 5,8
Antwoord opdracht 12:
€ 28,97 - € 1,68 = €27,29

Slide 11 - Slide

Doelen van vandaag (2.2)
  • Je weet welke redenen je kunt hebben om te sparen 
  • Je weet wat rente is 
  • Je kunt rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt 
  • Je weet wat de geldfuncties zijn 

Slide 12 - Slide

Noem 3 redenen om te sparen.

Slide 13 - Open question

Redenen om te sparen
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor rente

Slide 14 - Slide

Wat is geen reden om te sparen?
A
Sparen uit voorzorg
B
Sparen als rekenmiddel
C
Sparen voor rente
D
Sparen voor een doel

Slide 15 - Quiz

Welk spaarmotief heb je als je geld aan de kant legt voor als de wasmachine kapot gaat?
A
Sparen voor rente
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor een doel
D
Sparen voor een ander

Slide 16 - Quiz

Henk spaart geld voor als zijn mobiel kapot gaat. Wat is zijn reden om te sparen?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente
D
Sparen als rekenmiddel

Slide 17 - Quiz

Rente
Een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld. Rente wordt berekend in procenten per jaar. 

Rente:
  • Krijg je over je spaargeld op de bank
  • De hoogte van de rente verschilt per spaarrekening 
  • Als geld op de spaarrekening staat kan de bank dit gebruiken 
  • De bank leent jouw spaargeld aan iemand anders 
  • Hier verdient de bank aan en daarom krijg jij rente 

Slide 18 - Slide

Rente
Procent
100%
1
1,2
Bedrag
225
??
Op je spaarrekening staat € 225. Van de bank krijg je 1,2% rente per jaar.
Bereken het bedrag dat je na 1 jaar aan rente krijgt.
: 100
x 1,2

Slide 19 - Slide

Rente
Procent
100%
1
1,2
Bedrag
225
??
Wat je boven in de tabel doet.                                      
Delen door 100 en vermenigvuldigen met 1,2.
Moet je onder ook doen !!
: 100
x 1,2
225 :100 = 2,25 x 1,2 = € 2,70

Slide 20 - Slide

Op je spaarrekening heb je € 240. Je krijgt 1,5% rente per jaar. Hoeveel euro rente krijg je na één jaar?

Slide 21 - Open question

Welke uitleg over rente is waar?
Kies het juiste antwoord.
A
Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank over jouw spaargeld.
B
Rente betaal je over de aankoop van producten.
C
Rente krijg je van je ouders over jouw spaargeld.

Slide 22 - Quiz

Op je spaarrekening heb je € 450 gezet. Je krijgt 0,5% rente per jaar. Hoeveel euro rente krijg je na één jaar?
A
€ 225
B
€ 0,23
C
€ 22,50
D
€ 2,25

Slide 23 - Quiz

Geldfuncties 
Hoe jij je geld gebruikt , noem je de geldfuncties

De drie geldfuncties:
  1. Geld als ruilmiddel: wanneer je iets koopt
  2. Geld als spaarmiddel: wanneer je geld bewaart voor later 
  3. Geld als rekenmiddel: wanneer je de waarde van iets aangeeft in geld 

Bijvoorbeeld
Je verzekert je fiets voor €430 euro. Je drukt de waarde van de fiets uit in geld 

Slide 24 - Slide

Functies van geld
Ruilmiddel
kopen
Rekenmiddel
waarde
Spaarmiddel
sparen

Slide 25 - Slide

Ruilmiddel

Spaarmiddel

Rekenmiddel

Slide 26 - Drag question

Procenten van een getal. Als het %-teken erbij staat.
Bedrag : 100 x percentage

Als je een kleiner deel van een groter geheel wilt weten.
Deel : Geheel x 100 =

Als er meerdere tijden genoemd worden.
(Nieuw – Oud) : Oud x 100 =









percentage [ : 100 x ] getal

                        OF

 getal            [ : 100 x ]   percentage



   





 










          deel : geheel x 100


 













       (nieuw-oud) : oud x 100

Rekenen met procenten --> drie formules
1
2
3
VAN

Slide 27 - Slide

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en potmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 28 - Quiz

Wat is geen functie van geld?
A
Spaarmiddel
B
Ruilmiddel
C
Waardemiddel
D
Rekenmiddel

Slide 29 - Quiz

Anna gaat graag naar IKEA. Ze ziet een tafel met een prijskaartje van € 59,00. Van welke functie van geld is hier sprake?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
D
Waardemiddel

Slide 30 - Quiz

Leren: 2.2


maken:
Hoofdstuk 2 paragraaf 2
Evalueren 2.1

Filmpjes met uitleg over procenten staan in teams.




Huiswerk 19 januari 2021

Slide 31 - Slide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 32 - Slide