B3 Algemeen (rekenopgaven)

Hoofdstuk 3: Sparen,  lenen en verzekeren

Rekenopdrachten
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3: Sparen,  lenen en verzekeren

Rekenopdrachten

Slide 1 - Slide

Planning

Slide 2 - Slide

Vraag 1a: Timur heeft € 8,80 aan munten in zijn portemonnee en € 30,00 aan bankbiljetten.
Op zijn bankrekening staat € 117.
Hoeveel geld bezit Timur in totaal?

Slide 3 - Open question

Vraag 1b: Timur heeft € 8,80 aan munten in zijn portemonnee en € 30,00 aan bankbiljetten. Op zijn bankrekening staat € 117. Reken uit hoeveel procent van zijn geld uit chartaal geld bestaat en hoeveel procent uit giraal geld. Rond je antwoorden af op één decimaal.

Slide 4 - Open question

Vraag 2: Typ je antwoord in Rond de volgende bedragen af.
€ 1,21
€ 5,68
€ 17,16
€ 83,32
€ 111,98

Slide 5 - Open question

Vraag 3: Agaat heeft ’s ochtends € 25 op haar bankrekening staan.
- Rond 10.00 uur wordt haar maandloon van de supermarkt gestort: € 110.
- ’s Middags gaat ze shoppen en koopt ze voor € 90,25 aan kleren.
Bereken het saldo dat Agaat aan het eind van de dag op haar rekening heeft staan.

Slide 6 - Open question

Vraag 4: Gijs is 18. Op donderdag heeft hij € 85,25 op zijn rekening staan.
- In het weekend geeft hij tijdens het uitgaan € 70 uit.
- Maandag koopt hij voor € 37,50 een cadeau voor zijn vriendin.
Bereken het saldo dat Gijs dinsdag op zijn rekening heeft staan. Is het saldo positief of negatief?
Het saldo van Gijs is negatief.
Het saldo van Gijs is positief.

Slide 7 - Open question

Vraag 5: Dolores staat € 311 rood. Van de bank mag ze maximaal € 1.000 rood staan.
Hoeveel geld kan ze nog uitgeven?
A
€ 311
B
€ 689
C
€ 1.311

Slide 8 - Quiz

Vraag 6: Maria heeft een eindejaarsuitkering van € 600 ontvangen. Het bedrag stort ze
op haar nieuwe spaarrekening. Op deze rekening krijgt ze 1,4% rente.
Bereken het bedrag dat Maria na twee jaar als rente ontvang

Slide 9 - Open question

Vraag 7: Op de spaarrekening van Sophie staat € 1.225. De rente is 1,6%.
Bereken de rente na vier maanden.

Slide 10 - Open question

Vraag 8: William heeft € 350 op een spaarrekening gezet. Het rentepercentage is 2,7%. Wat is het rentebedrag na 5 jaar?
A
€ 9,45
B
€ 9,59
C
42,75
D
€ 47,25

Slide 11 - Quiz

Vraag 9a: Drie klasgenoten sparen. Bereken hoeveel rente ze op hun spaargeld krijgen.
Elsa heeft € 400 op haar spaarrekening staan. Het rentepercentage is 1,3%. Bereken het rentebedrag na drie maanden.

Slide 12 - Open question

Vraag 9b: Drie klasgenoten sparen. Bereken hoeveel rente ze op hun spaargeld krijgen.
Op de spaarrekening van Victor staat € 900. Het rentepercentage is 2,2%. Bereken het rentebedrag na tien maanden.

Slide 13 - Open question

Vraag 9c: Drie klasgenoten sparen. Bereken hoeveel rente ze op hun spaargeld krijgen.
Mireille heeft € 1.100 op haar spaarrekening staan, tegen een rente van 1,9%. Bereken het rentebedrag na een jaar en vier maanden.


Slide 14 - Open question

Vraag 10: Arzu sluit een persoonlijke lening af van € 3.000. De maandtermijn staat in de tabel. Ze kiest voor een looptijd van drie jaar. Bereken de kredietkosten voor deze lening.

Slide 15 - Open question

Vraag 11: Wouter leent € 1.500 en lost deze lening in 24 maanden af. De maandtermijn staat in het overzicht hiernaast.
Bereken de kredietkosten.

Slide 16 - Open question

Vraag 12: Anton sluit een persoonlijke lening af van € 4.000. Hij wilde de lening eerst in 12 maanden aflossen, maar omdat hij de hoge maandtermijn niet kan betalen, lost hij de lening in 36 maanden af. Hoeveel duurder is hij uit?
A
€ 420
B
€ 644
C
€ 2.676

Slide 17 - Quiz

Vraag 13: Marian koopt een televisie op afbetaling. De maandtermijn is € 40. Ze betaalt de televisie in 30 maanden af.
Ze zegt dat ze zo goedkoper uit is dan wanneer ze 24 maanden lang € 47 had moeten betalen. Laat met een berekening zien of Marian gelijk heeft.

Slide 18 - Open question

Vraag 14: Annet sluit een verzekering af. De premie is € 110, de poliskosten zijn € 9,50.
Bereken de verzekeringskosten.
Houd ook rekening met 21% assurantiebelasting.

Slide 19 - Open question

Vraag 15: Habib is op zoek naar een verzekering voor zijn nieuwe telefoon. De verzekering van zijn keuze kost € 27,50 per jaar. De poliskosten voor deze verzekering zijn
€ 7,50, de assurantiebelasting is 21%.
Bereken de verzekeringskosten.

Slide 20 - Open question

Vraag 16: Toen Jasper zijn auto wilde parkeren, zag hij een paal over het hoofd. Deze paal brak zijn achterruit. De verzekering dekt de schade, maar Jasper heeft
wel een eigen risico van € 75. De nieuwe ruit kost € 425.
Welk bedrag krijgt Jasper vergoed?
A
€ 75
B
€350
C
€425
D
€500

Slide 21 - Quiz

Vraag 17: Na een ongelukje moet de zijkant van Ali´s scooter opnieuw gespoten worden. Dat kost € 450. De verzekering vergoedt € 275.
Bereken het eigen risico dat Ali heeft.

Slide 22 - Open question

Vraag 18: Maarten heeft zijn fiets voor € 1.200 verzekerd. Na 2,5 jaar wordt zijn fiets gestolen. Lees hieronder het stukje uit de polisvoorwaarden bij Unigarant. Wat is de juiste berekening voor het bedrag dat Maarten terugkrijgt?

In het tweede jaar keert Unigarant 75% van het verzekerd bedrag uit. In het derde jaar is de uitkering 50% van het verzekerd bedrag. Het eigen risico is € 75
per gebeurtenis.
A
€ 1.200 – 50% =
B
€ 1.200 – 75% =
C
€ 1.200 – 50% – € 75 =
D
€ 1.200 – 75% – € 75 =

Slide 23 - Quiz