Herhaling 5.1 en 5.2

Hoofdstuk 5: Wat levert het op?
Dit heb ik klaar liggen:
  • pen, 
  • papier
  • rekenmachine 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1,2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 5: Wat levert het op?
Dit heb ik klaar liggen:
  • pen, 
  • papier
  • rekenmachine 

Slide 1 - Slide

Vandaag
Huiswerk bespreken= 5.2 klassikaal 
Begrippen herhalen




Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat is marketing?

Slide 11 - Open question

Abstracte markt 
Concrete markt
huizenmarkt
woensdagmiddag markt 
supermarkt 
Aandelenmarkt
mediamarkt 

Slide 12 - Drag question

De winkelende mensen
De winkels
Wie zorgen voor het aanbod?
Wie zorgen voor de vraag?

Slide 13 - Drag question

In de zomer is er meer behoeften aan ijsjes. Bij veel ...... naar ijsjes kan de producent de ........ verhogen
A
vraag, aanbod
B
vraag, prijs
C
aanbod, prijs
D
aanbod, vraag

Slide 14 - Quiz

Inkoopprijs

De prijs die de winkelier voor de producten betaalt.

Slide 15 - Slide

Wat is de inkoopprijs?
A
De prijs waarvoor een bedrijf goederen inkoopt
B
De prijs waarvoor een bedrijf goederen verkoopt
C
De prijs die we betalen om goederen te exporteren
D
De prijs die je betaalt in de winkel

Slide 16 - Quiz

Brutowinstopslag
Het bedrag dat de verkoper bij de inkoopprijs optelt. 
Wordt uitgedrukt in een % van de inkoopprijs.

Slide 17 - Slide

De brutowinst is 20% van de inkoopprijs. De inkoopprijs is € 100. Hoeveel € is de verkoopprijs?
A
20 euro
B
80 euro
C
100 euro
D
120 euro

Slide 18 - Quiz

De inkoopprijs van een tafel is € 200.
De brutowinstmarge is 45% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€90
B
€245
C
€290
D
€45

Slide 19 - Quiz

De inkoopprijs van een laptop is € 600.
De brutowinstmarge is 60% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€360
B
€660
C
€960
D
€900

Slide 20 - Quiz

Omzet
De verkoopopbrengst in een periode.
Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 21 - Slide

Afzet
Aantal verkochte producten in een periode.

Slide 22 - Slide

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 23 - Quiz

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 24 - Quiz

Wat is de afzet?
A
Het aantal (stuks) van de verkopen
B
Het totale bedrag van de verkopen

Slide 25 - Quiz

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 26 - Quiz

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 27 - Quiz

Met welke informatie kun je de omzet berekenen?
A
Alleen met de afzet
B
Met de inkoopwaarde, de brutowinstopslag
C
Met de inkoopwaarde en de verkoopprijs
D
Met de afzet en de verkoopprijs

Slide 28 - Quiz

In 2008 verkochten 3 filialen van Vodafone 23.450 telefoonabonnementen. In de 2009 verkochten zij er 24.450. Wat is er met de afzet gebeurd?
A
De afzet is gelijk gebleven
B
De afzet is met 1000 toegenomen
C
De afzet is met 1000 afgenomen
D
Niet te berekenen met deze gegevens

Slide 29 - Quiz

Omzet berekenen

Omzet = afzet × verkoopprijs

Thomas heeft een fietsenzaak. Deze week verkoopt hij 33 fietsen. De gemiddelde verkoopprijs van een fiets is € 690.
Bereken de omzet van deze week.
A
€ 22.770
B
€ 690
C
33.000
D
€ 20.991

Slide 30 - Quiz

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 31 - Slide