Grammatica naamvallen

1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Der Junge hat der Freundin die Schokolade gegeben.
Meewerkend voorwerp --> 3e nv: Aan wie / voor wie?
Aan wie heeft de jongen de chocolade gegeven?
--> der Freundin 

Slide 2 - Slide

Ontleden: 
Der Junge hat der Freundin  die Schokolade gegeben.

Onderwerp --> 1e nv: Wie/wat + gezegde: wie heeft gegeven? 
--> der Junge (hij /hem regel)

Slide 3 - Slide

Der Junge hat der Freundin die Schokolade gegeben.
Lijdend voorwerp --> 4e nv:
Wat/wie + gez. + ond.w.: Wat heeft de jongen gegeven?
--> die Schokolade (hij/hem regel)

Slide 4 - Slide

Tijdsbepaling zonder voorzetsel:
Es hat den ganzen Tag (m) geregnet.
Tijdsbepaling zonder voorzetsel krijgt een vierde naamval.
Tijdsbepaling met voorzetsel (an, in, vor: zie keuzevoorzetsels) krijgt een derde naamval:
Mein Geburtstag ist an einem Montag (m).


Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk deel van het gezegde: 
      Mein Bruder ist mein bester Freund
Als er een koppelwerkwoord in de zin staat (zijn, worden, blijven, heten…), dan kan het zijn dat je met een ‘naamwoordelijk deel van het gezegde’ te maken hebt. Dit houdt in, dat het onderwerp gelijk is aan hetgeen dat na het gezegde komt. Beide (onderwerp en naamwoordelijk deel) krijgen dan een 1e naamval.

Slide 6 - Slide

Ist euer Vater schon lange krank?
Welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 7 - Quiz

Solche schmutzige Kinder habe ich noch nie gesehen.
Welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 8 - Quiz

Dieser lange Film war spannend.
Welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 9 - Quiz

Susanne hat ein... rotes Auto (o).
A
eines
B
ein
C
einem

Slide 10 - Quiz

Wir haben mein... Schwester nicht gesehen.
A
meine
B
meiner
C
meinem

Slide 11 - Quiz

Dies... Freundinnen mögen Schokolade sehr.
A
Diesen
B
dieser
C
diese

Slide 12 - Quiz

Wir haben d...... Jungen einen Ball gegeben
A
der
B
dem
C
den

Slide 13 - Quiz

In der Deutschstunde haben wir ein... Gedicht (o) auswendig gelernt.
A
eines
B
einem
C
ein

Slide 14 - Quiz

D... Anfang (m) dieses Satzes ist mir nicht deutlich.
A
der
B
dem
C
den

Slide 15 - Quiz

D..... Mann hat sein...... Oma kein...... Geschenk gegeben
A
der, seine, keinen
B
der, seiner, keinen
C
der, seiner, kein
D
den, seiner, kein

Slide 16 - Quiz