Stappenplan (zie naamvalschema):
1. Welke groep? (ein- of der-groep?)
2. Welk geslacht? (m, v, o, mv?)
3. Staat er een voorzetsel voor het zinsdeel dat ik moet ontleden?
=> Gebruik dan de juiste naamval (bijv.: mit +3; ohne +4)
4. Geen voorzetsel met bepaalde naamval?
Je moet ontleden:
- Wie/wat + gezegde = 1e (onderwerp)
- Wie/wat + gezegde + onderwerp = 4e (lijdend voorwerp)
- AAN/VOOR wie + gezegde + onderw. + lijd. voorw. = 3e (meewerkend voorwerp)
- iets is VAN iemand = 2e (bijv. die Tasche MEINER Mutter)