De student:
14. Benoemt minimaal 6 mogelijke symptomen van een CVA in de acute fase.
15. Benoemt zes verschillende lichamelijke gevolgen en legt uit hoe die kunnen voorkomen na een beroerte.
(verlamming, beperkte mobiliteit, gevoelsstoornissen, eetproblemen, vermoeidheid, hemianopsie).
16. Benoemt zes verschillende cognitieve gevolgen en legt uit hoe die kunnen voorkomen na een beroerte.
(apraxie, afasie, concentratiestoornissen, oriëntatie en geheugenstoornissen, emotionele problemen,
gedragsproblemen)
17. Legt uit waar de behandeling uit bestaat bij de acute fase van een beroerte.
18. Legt uit waar de behandeling uit bestaat bij de latere fase. (revalidatie en prevalentie)
19. Legt uit waar de revalidatie na een beroerte uit bestaat.
20. Legt uit waar de prevalentie na een beroerte uit bestaat.
21. Benoemt minimaal 2 complicaties van een CVA.
22. Geeft aan wat een TIA is.
23. Legt uit wat de oorzaak is van een TIA.
24. Legt uit waarom na een TIA de kans op een CVA groot is.
25. Benoemt de therapie van een TIA