Lesson 1 Unit 5

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Leave everything in your bag!

• Taking the register
• Learning goals
• Newsround
  
• What do you need?
• Unit preview
• 
  

• Warm up
• Let's get to work
  

• Exit ticket
  
• Game time
• Homework
  

• Informatievaardigheden: Je kunt informatie interpreteren, analyseren en synthetiseren (samenvoegen, in verband brengen).
• A2.2: Je kunt een korte bevestiging van gemaakte afspraken schrijven.
• A2.2: Je kunt eenvoudige notities en aantekeningen maken voor jezelf.

Play >

        iPad

   Workbook 

          B

   Notebook

 Pen + pencil

   Earphones

Unit 5 - Sports

• to be (past simple)
  
• past simple (regelmatige werkwoorden)
  
• plural
  
• could <> couldn't
  
• bezit ('s / ' )
  
• zinsvolgorde

• Aan het eind van dit hoofdstuk kun je:
  
• vragen om informatie
  
• informatie geven
  
• iets beschrijven
  
• vragen of iemand iets wil herhalen of langzamer wil praten
  
• vragen hoe iets heet of wat iets betekent
  
• iets vertellen over jezelf
  
• een sport beschijven
  
• beginnen en eindigen van een presentatie

1. a) Popular sports in Britain
2. c) Wembley
3. d) Wimbledon
4. b) Golf
5. a) The Thames
6. a) Lord's
7. d) Walking
8. c) Over 20,000
9. a) Curling
10. b) Croquet
    

 Wat doe je?

 Wanneer?

• Check: pictures, charts, numbers, punctuation marks (?, !, %, (), etc., Italics, bold, underlined or colour.)

• Bij vragen naar bepaalde informatie, ga je scannen. 

• Als de vraag bijvoorbeeld is hoeveel iets kost, ga je op zoek naar bedragen.

Do: Exercise .., page .., workbook ..

Scan: Ultimate Frisbee, page 50+51, workbook B

          

Do: Exercise 4, page 52, workbook B           

           Let op: je kijkt alleen maar naar de tekst, 

                        je hoeft de tekst dus nog niet te lezen!

Scan: Ultimate Frisbee, page 50+51, workbook B

Do: Exercise 4, page 52, workbook B

Exercise 4, page 52

A

1. Tekst A: een advertentie voor Ultimate Frisbee-trainingen
2. Tekst B: een uitleg over de geschiedenis van Ultimate Frisbee en hoe je het moet spelen
3. Tekst C: een persoonlijk verhaal van een Ultimate Frisbee-speler.

B

• Ultimate frisbee
  

Intensief lezen

Wat doe je?

Je neemt de tekst woord voor woord, regel voor regel, door.

 Wanneer?

• Als er in een vraag regelnummers gegeven worden, is het vaak de bedoeling dat je de gehele alinea intensief leest.

Read: Ultimate Frisbee, page 50+51, Workbook B

Do: Exercise 5+6, page 52+53, Workbook B           

In je boek

Exercise 5, page 52

• 1. true  
  
• 2. false
  
• 3. true
  

• 4. true
  
• 5. false
  

• 6. false
• 7. true

• True – Op de poster staat mixed competition, dus jongens en meisjes samen.
  
• False – Op de poster staat non-contact, dus dat is een duidelijk verschil met rugby en American football  
  
• True – De trainingen zijn op dinsdag en donderdag, dus twee keer per week.
  
• True – Twee teams van zeven spelers is veertien spelers.
  
• False – Er is bij Ultimate géén scheidsrechter. In de tekst staat: no referee.
  
• False – Over voetbal zegt Samantha: It wasn't really my game. Dus dat vond ze  niet echt leuk. Ultimate vond ze meteen heel erg leuk: I loved it immediately.

• True – Ze waren niet heel goed, maar wonnen uiteindelijk wel: we did win in the end.

       

Exercise 6, page 53

1. Studenten gooiden de metalen borden waarop de taarten lagen, naar elkaar.
2. Hij is makkelijker te vangen. (Hij was niet lichter!)
3. Je kunt scoren door de frisbee te vangen in de eindzone.
4. Je gooit de frisbee naar elkaar, in de richting van de eindzone. Als je hem vangt, mag je niet meer lopen, maar moet je gooien. Als je hem niet vangt, mag de tegenpartij hem pakken.

Study: vocabulary 5.1

Do: Exercise 7-9, page 53+54, Workbook B           

In je boek

Exercise 7-9, page 53+54

1. difficult
   
2. decide
   
3. immediately

1. a player
   
2. a frisbee
   
3. the frisbee
   
4. a frisbee
   
5. player

1. catch
   
2. invent
   
3. lighter
   
4. score a goal
   
5. twice
   
6. referee
   
7. Throw
   
8. immediately
   
9. difficult

to be - past simple

•  I / he / she / it > ... was ...
  
•  you / we / they > ... were ...

to be - past simple

zijn - verleden tijd

• I / he / she / it > Was  ...?
  
• you / we / they > Were ...?

 

• I / he / she / it > ... wasn't ...
  
• you / we / they > ... weren't ...

•  I / he / she / it > ... was ...
  
•  you / we / they > ... were ...

to be - past simple

zijn - verleden tijd

• I / he / she / it > Was  ...?
  
• you / we / they > Were ...?

 

• he / she / it > ... wasn't ...
  
• I / you / we / they > ... weren't ...

Study: to be (past simple)

Do: Exercise 10+11, page 54+55, Workbook B           

In je boek

Exercise 10, page 54

1. were
2. was
3. was
4. weren’t
5. was
6. wasn’t
7. was
8. weren’t
9. were

Exercise 11, page 55

• My brother ... at the football match. > was
  
• Sacha and Fleur ... at the game. > weren't
  
• It ... a wonderful meal. > was
  
• They ... in London last month. > were
• Amy ... listening to Donny. > wasn't
  
• ... they on time yesterday? > Were
  
• Jess ... at Sophie's flat. > was                         
• .... Donnie's rules boring? > Were
  
• She ... a great player. > was
  
• It ... easy. > wasn't
  
• He ... the coolest quarterback ever. > was       

Join

join

join

join

join

- vocab 5.1
- to be - past simple      

      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Thanks for your attention

Do: Exercise .., page .., workbook ..

Do: Exercise .., page .., workbook ..

Do: Exercise .., page .., workbook ..

vocabulary 5.1

 Wat doe je?

• Check: pictures, charts, numbers, punctuation marks     (?, !, %, (), etc., Italics, bold, underlined or colour.)

 Wanneer?

• Bij vragen naar bepaalde informatie, ga je scannen. Als de vraag bijvoorbeeld is hoeveel iets kost, ga je op zoek naar bedragen.