This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Deel 1 Lezen H2
Slide 1 - Slide
Theorie (activerende tekst)
Belangrijkste doel = activeren / lezer aanzetten tot actie
Ander doel (bijna altijd) = informeren
Oproep / reclameboodschap = activerend
Tekstvormen: advertentie, affiche (= poster), e-mailreclame, folder, pamflet (= tekst over actualiteit), pop-ups op websites, uitnodigingsbrief
Slide 2 - Slide
Theorie (beeld en opmaak)
Beeld en opmaak / lay-out spelen een grote rol bij vooral reclame. Doel = aandacht trekken.
Opmaak = alles wat de schrijver met de uiterlijke vorm van de tekst doet Bijvoorbeeld: tekstverdeling, lettertype, lettergrootte, kleur, enz.
Beeld = de afbeelding die met de tekst is gecombineerd. Functies: aandacht trekken / als illustratie / voorbeeld / extra informatie
Slide 3 - Slide
Voorwaardelijk tekstverband
Je stelt een voorwaarde om iets (niet) te laten gebeuren
Ik sta voor je klaar als jij op tijd bent.
De voorwaarde is dat jij op tijd bent
Slide 4 - Slide
tekstverband -> middel doel
Iemand noemt een doel en daarbij het middel waarmee dat doel bereikt kan worden.
Je herkent een middel-doel aan de volgende signaalwoorden:
waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te.... etc
Slide 5 - Slide
Sleepvraag
De volgende vraag is een sleepvraag:
Zet de plaatjes in de juiste kolom
Vraag:
Wat is het tekstdoel van de verschillende plaatjes?
Slide 6 - Slide
Informeren
Amuseren
Activeren
Overtuigen
Slide 7 - Drag question
Slide 8 - Slide
Hoe heeft de schrijver gelet op beeld en opmaak?
Slide 9 - Open question
Noem de tekstdoelen van de volgende zinnen in de goede volgorde. 1. Op de A10 bij Amsterdam zijn vanmorgen drie rijstroken gesloten. 2. Elke supermarkt hoort een openbaar toilet te hebben. 3. Twee paar laarzen voor vijf euro. PROFITEER NU! 4. Het is groen en huppelt door de wei. Een dophertje.
Slide 10 - Open question
Om.......Te.... tekstverband is
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend
Slide 11 - Quiz
Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
voorwaarde
C
synoniem
D
tegenstelling
Slide 12 - Quiz
Welk tekstverband herken je? 'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband
Slide 13 - Quiz
In de tweede alinea is een tekstverband te ontdekken.
Welk tekstverband zie je?
A
Tijd
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Conclusie
Slide 14 - Quiz
Wat is geen activerende tekst?
A
advertentie
B
pamflet
C
pop-up
D
ingezonden brief
Slide 15 - Quiz
Een activerende tekst ...
A
wil jou als lezer vermaken
B
geeft de mening van de schrijver weer.
C
wil jou als lezer in actie brengen.
D
geeft informatie over een bepaald onderwerp.
Slide 16 - Quiz
Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband? Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar
Slide 17 - Quiz
Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband? Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals
Slide 18 - Quiz
Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband? Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor
Slide 19 - Quiz
Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband? Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen
Slide 20 - Quiz
Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.