Signaalwoorden 2

Signaalwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Welk voegwoord hoort in deze zin?
Diese Jacke kostet ______(=maar) 20 Euro.
A
aber
B
sondern
C
nur

Slide 2 - Quiz

Vertaal de
signaalwoorden
in deze zinnen:

Slide 3 - Open question

Wat is de vertaling van het signaalwoord 'weil'?

Slide 4 - Open question

Wat betekent dit signaalwoord? kaum

Slide 5 - Open question

Wat is de vertaling van het signaalwoord 'auch'?

Slide 6 - Open question


In alinea 2 zijn 2 signaalwoorden gemarkeerd. Beide signaalwoorden kun je vertalen met “of”? Klopt dat?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Welk verband geeft het volgende signaalwoord aan?
zum Beispiel
A
tegenstelling
B
uitleg
C
voorbeeld
D
opsomming

Slide 8 - Quiz


Kies de vertaling van het signaalwoord ''denn'' in alinea 5
A
dus
B
maar
C
vanwege
D
want

Slide 9 - Quiz

Kies juiste signaalwoord
Hast du lieber eine Cola ............... einen Icetea?
A
oder
B
und
C
deswegen
D
aber

Slide 10 - Quiz

Hoe vertaal je dit signaalwoord? sogar
A
zeker
B
dus
C
zelfs

Slide 11 - Quiz

Ich habe keine Schulden, .... kann ich ein Haus kaufen.
Welk signaalwoord ontbreekt?
A
doch
B
deshalb
C
denn
D
gerade

Slide 12 - Quiz

Welke functie heeft dit signaalwoord?

erstens / zweitens / drittens
A
opsomming
B
tegenstelling
C
conclusie
D
versterking

Slide 13 - Quiz

Welke functie heeft dit signaalwoord?

dagegen
A
opsomming
B
voorbeeld geven
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste bij-/voegwoord in:
Wir haben Hunger, ...... essen wir Brot.

Slide 15 - Open question