7.2 Lezen hfdst. 4 - Feit en meningen + Argumenten ('21-'22)

Standpunt - Feit - Argument
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Standpunt - Feit - Argument

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel van de les
  1. Je weet wat een feit is.
  2. Je weet wat een mening is.
  3. Je weet wat een argument is.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Opbouw van de les
  • Terugkoppeling rapportcijfers en bekijken studieplanner

  1. Korte opdracht over feit, mening en argument
  2. Zelfstandig opgaven maken in NuN: Lezen h.4: instaptoets + §4.1 Feiten en meningen +  §4.2 argument
  3. Nabespreken opdrachten
  4. Herhalen lesdoelen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions



terugkoppeling rapportcijfers & bekijken studieplanner

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Noem een feit...

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

een feit over O.S. in Tokyo:

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Noem een mening...

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

een mening over O.S. in Tokyo:

Slide 8 - Mind map

This item has no instructions

Noem een mening...

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

geef een goed argument:

Slide 10 - Mind map

This item has no instructions

Een feit:

  • Een feit kun je controleren.
  • Een feit is iets wat echt zo is.

  • Een week heeft 7 dagen.
  • Een jaar heeft 4 seizoenen.
  • Er gaan mensen dood aan corona.

  • Van deze uitspraken kun je checken of het waar is.
  • Kun je het bewijzen? Dan is het een feit.
  • Het heeft geen zin om te discussiëren over feiten, omdat ze aantoonbaar vast staan. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Een mening:

  • Een mening kun je niet controleren.
  • Een mening is van jou.
  • Je kunt het eens of oneens zijn met een mening.

  • Een opleiding volgen is zonde van je tijd.
  • Pizza's zijn niet lekker.
  • Mensen met rode schoenen hebben geen gevoel voor mode.

  • Je onderbouwt je mening met argumenten.
  • Zo maak je jouw mening geloofwaardig.
  • Dat doe je met signaalwoorden: ik vind ... omdat, want.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Argumenten:
  • zijn redenen voor je mening.
  • je ondersteunt ze met voorbeelden.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Argumenten
  • Argumenten gebruik je om een ander te overtuigen van jouw mening.

  • Je legt uit waarom je een bepaalde mening hebt, oftewel je onderbouwt je mening.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Objectieve argumenten
  • objectieve argumenten zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar. Objectieve argumenten zijn bijvoorbeeld gebaseerd op feiten, onderzoek, wetenschap of algemeen aanvaarde normen of waarden.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Subjectieve argumenten
  • subjectieve argumenten zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. Om ze geloofwaar-diger te maken worden ze vaak ondersteund door uitleg of voorbeelden.
    De sterkte van het argument is afhankelijk van de opbouw: subjectieve argumenten zijn bijv. gebaseerd op vermoedens, levensbeschouwelijke overtuiging of eigen waardeoordelen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Goed argument en drogredenen
  • Een goed argument klopt: het is een objectief, feitelijk argument, of een subjectief argument (een mening) dat goed ingezet wordt.

  • Er zijn echter ook foute argumenten. Dit noemen we ook wel drogredenen (drog= bedrog + reden = argument). Drogredenen lijken geldige argumenten, maar zijn het niet. 



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Onjuist beroep op autoriteit
 Beweren dat iets waar is omdat een autoriteit (deskundige) die onbetrouwbaar is, dat zegt. Bijvoorbeeld omdat hij belang bij de zaak heeft of omdat hij geen autoriteit op dat gebied is. Voorbeeld:

Ik vind dat we geen Olympische Spelen in Nederland moeten houden. Dat zegt de voorzitter van onze voetbalclub ook.

Slide 18 - Slide

https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/drogredenen
De verkeerde vergelijking

Er worden twee zaken onterecht met elkaar vergeleken. Dit zijn dus zaken die eigenlijk niet te vergelijken zijn. Voorbeeld:


Geschiedenislessen zijn helemaal niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook gewoon weg?


In dit voorbeeld worden geschiedenislessen vergeleken met oude kleren. Dit is geen sterk argument, omdat dit onlogische en geen relevante dingen zijn om met elkaar te vergelijken.

Slide 19 - Slide

https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/drogredenen
De overhaaste generalisatie

Er wordt uit een enkel geval of een enkele situatie een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt. Voorbeeld:

Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.

Het feit dat één persoon toevallig cola dronk en oud werd, is geen bewijs om te kunnen zeggen dat cola gezond is. Misschien zou deze persoon wel 100 zijn geworden als ze geen cola had gedronken.


Slide 20 - Slide

https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/drogredenen
De cirkelredenering
Er wordt eigenlijk helemaal geen argument gegeven, maar het standpunt wordt in andere woorden herhaald. In een cirkelredenering wordt dus geen nieuwe informatie gegeven. Voorbeeld:

Ik vind vrijheid van meningsuiting erg belangrijk, omdat ik vind dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij denkt.

In dit voorbeeld wordt er twee keer hetzelfde gezegd.




Slide 21 - Slide

https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/drogredenen
Het ontduiken van de bewijslast

Er wordt niks bewezen; er wordt gedaan alsof er geen bewijs nodig is. Vb.:

Die voetballer had rood moeten krijgen voor die actie! Iedereen kent toch de regels van voetbal?


Het ingenomen standpunt wordt niet met een argument onderbouwd. De bewijslast wordt dus ontdoken of verschoven.






Slide 22 - Slide

https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/drogredenen
Meer voorbeelden van drogredeneringen

https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/drogredenen

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

En nu... NuNederlands

- maken instaptoets Lezen h.4
- maken Lezen §4.1 (alle opgaven)
- maken Lezen §4.2 (alle opgaven)
timer
45:00

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

De smartphone is onmisbaar.Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk argument
B
mening (waarnemend argument)

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Staat hier een feit, mening of argument?

... omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Weektaken
Week 1:
- Grammatica hfdst.5 af

Week 2:
- maken instaptoets Lezen h.4
- maken Lezen §4.1 (alle opgaven)
- ingeschreven voor examen Cito en Schrijven 2F (controle)

Slide 32 - Slide

This item has no instructions