Ad Portas . Vragen over tekst 30

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

AD PORTAS

Tekstvragen.

r. 2. erat
Wat is het subject bij dit werkwoord?

1. Cannas
2. nihil
3. pugna
4. certum

r. 1. quae
Wat is het antecedent van quae?

1. Cannas
2. nihil
3. pugna
4. certum

r.2 nuntii.
Wat is de beste vertaling?

1. bericht
2. bode

r.3: rumoribus
Wat is de naamval?

1. ablativus
2. dativus
3. accusativus
4. nominativus

r.5 habebantur
Welke vorm van het werkwoord is dit?

1. 3.ev.impf.pas
2. 3.ev.pf.pas
3. 3.mv.impf.pas
4. 3.ev.prae.act.

r.7: mortuorum
Wat is de naamval?

1. ablativus
2. dativus
3. accusativus
4. genitivus

r. 5 t/m 10: Welk woord geeft aan dat de Romeinen toch wel hopen veilig te zijn in Rome?

1. quid
2. tuti
3. nonne
4. ipsa

r. 5 t/m 10: Geef een voorbeeld van een ablativus auctoris (abl. van de handelende persoon)

r. 11: magnis a turbis
welke naamval?

1. ablativus
2. accusativus
3. dativus
4. nominativus

r. 13: nobis
Wie worden hier met nobis bedoeld?

1. mariti
2. turbis feminarum
3. mariti et filii et patres nostri
4. dei (deorum)

r.14: vos
Wie wordt/worden hiermee bedoeld?

1. de goden
2. de soldaten
3. de vrouwen
4. allen (omnes)

r.15: colimini
Welke vorm van het werkwoord?

1. 1.ev.pf.act
2. 2.mv.fut.pas
3. 2.mv.prae.pas
4. 1.mv.prae.pas

r. 16: id
Wat wordt bedoeld met id?

1. de verovering van Rome door Hannibal
2. de nederlaag bij Trebia
3. de goden worden aangeroepen
4. de nederlaag bij Cannae

r. 17: Hoe vertaal je "Silentio"

r. 17: op wie slaat "omnes" terug?

1. multitudo hominem
2. omnes (r.14)
3. senatorum
4. sententiam

r.20: intendebantur

1. 3.ev.impf.pas
2. 3.mv.fut.pas
3. 3.mv.impf.pas
4. 3.mv.prae.pas

r.22: dicetur

1. 3.ev.fut.pas
2. 3.ev.prae.pas
3. 3.ev.pf.pas
4. 3.ev.impf.pas

r.22: wie is de "wij" in faciemur?

1. de lezers
2. de bevolking
3. de senatoren

r.24 acceperunt.
Wat is het gehele subject van dit werkwoord?

r. 25: mortuorum
dit is een:

1. genetivus
2. dativus
3. accusativus
4. nominativus

r.29: Met welk woord congrueert "ingenti"

r.30-35. Geef één futurumvorm van esse uit dit fragmentje

r.31 eo
Op wie of wat slaat eo terug? Citeer letterlijk het Latijnse woord.

Klaar!