Herhalingsles

Herhalingsles
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhalingsles

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • We gaan eerst even de regels en afspraken bespreken. 
  • Jullie krijgen een herhalingsles van spelling van de blokken 4 en 5. 
  • Jullie gaan de samenvatting leren. 
  • Jullie gaan de oefentoets maken en nakijken. 
  • Klaar? Dan ga je de extra oefenbladen maken. 

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
Wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Spelling - blok 4 
  • Persoonsvorm verleden tijd
  •  't kofschip 
  • Voltooid deelwoord 
  • Meervouden van zelfstandige naamwoorden 
  • de g-klank 

Slide 4 - Slide

In welke tijd staat de zin?
Jesse wilde naar de bioscoop met zijn vriendin.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 5 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
Je hebt geleerd dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd kan staan. Aan de persoonsvorm zie je in welke tijd de zin staat.

klankveranderende werkwoorden--> werkwoorden waarbij de klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet.
Bijvoorbeeld: mijn cavia slaapt de hele dag --> mijn cavia sliep de hele dag.
klankvaste werkwoorden--> werkwoorden waarbij de klank niet verandert als je de persoonsvorm in een andere tijd zet. Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd als volgt: ik-vorm + de(n) --> struikelen --> ik struikelde (ev) --> wij struikelden (mv) of ik- vorm + te(n) --> poetsen --> ik poetste (ev) --> wij poetsten (mv)

Slide 6 - Slide

't kofschip 
Als je niet goed kunt horen hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd moet schrijven, gebruik je het volgende hulpmiddel: ’t kofschip.
Stap 1: kijk naar de stam van het werkwoord (hele werkwoord - en).
Stap 2: kijk naar de laatste letter van de stam.
Stap 3: staat die letter in 't kofschip? Dan eindigt het op -te(n). Staat die letter niet in 't kofschip? Dan eindigt het op -de(n). 
Bijvoorbeeld: fietsen → stam: fiets (wel 't kofschip) → fietste. 

Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je 't kofschip?
A
Voor de spelling van klankvaste werkwoorden in de verleden tijd.
B
Voor de spelling van klankvaste werkwoorden in de verleden tijd.
C
Voor de spelling van klankveranderende werkwoorden in de tegenwoordige tijd
D
Voor de spelling van klankveranderende werkwoorden in de verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Wat is de stam van schreeuwen?
A
schreeuw
B
schreeuwt
C
schree
D
schreewen

Slide 9 - Quiz

Wat is de verleden tijd enkelvoud van schreeuwen?
A
schreeuw
B
schreeuwt
C
schreeuwde
D
schreeuwden

Slide 10 - Quiz

Wat is de verleden tijd meervoud van schreeuwen?
A
schreeuw
B
schreeuwt
C
schreeuwde
D
schreeuwden

Slide 11 - Quiz

Voltooid deelwoord 
Een voltooid deelwoord is een woord waarmee je aangeeft dat iets al gebeurd is.
Heel veel voltooide deelwoorden beginnen met ge-, be-, ver-, ont- of her-. --> gefietst, bedacht, verveeld, ontdekt, herkend.
Vaak kun je niet horen hoe je het voltooid deelwoord spelt. Het voltooid deelwoord eindigt op een t-klank, maar je schrijft soms een t en soms een d. Ook hiervoor gebruik je het hulpmiddel ’t kofschip.
Stap 1: kijk naar de stam van het werkwoord (hele werkwoord - en).
Stap 2: kijk naar de laatste letter van de stam.
Stap 3: staat die letter in 't kofschip? Dan eindigt het op -t. Staat die letter niet in 't kofschip? Dan eindigt het op -d.
Bijvoorbeeld: verwennen --> stam: verwenn (niet in 't kofschip) --> verwend
missen --> stam: miss (wel in 't kofschip) --> gemist 

Slide 12 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van kaarten?
A
gekaard
B
gekaart

Slide 13 - Quiz

Meervoud van zelfstandige naamwoorden 
Zelfstandige naamwoorden --> Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden.
  • Woorden die eindigen op a - i - o - u - y krijgen +'s --> 
opa - opa's
  • Woorden die eindigen op ee krijgen +ën --> ree - reeën
  • Een woord dat eindigt op een s, krijgt meestal een z  --> huis - huizen
  • Een woord dat eindigt op een f, krijgt meestal een v  --> staaf - staven 
  • Sommige krijgen +eren --> kind - kinderen

Slide 14 - Slide

Wat is de meervoudsvorm van paraplu?
A
parapluen
B
paraplu's
C
paraplus

Slide 15 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van zee?
A
zeeen
B
zees
C
zeeën

Slide 16 - Quiz

G-klank (g, gg of ch)
Bij woorden met een g-klank hoor je niet altijd hoe je ze moet spellen. Deze klank wordt verschillend geschreven. Kijk maar naar de volgende woorden: liggen, kuchen
De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.

Slide 17 - Slide

Spelling - blok 5 
  • Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • Korte en lange klanken
  • Bezitsvorm 
  • Getallen 


Slide 18 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Je kunt een voltooid deelwoord gebruiken als bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: Is mijn spijkerbroek al gewassen? –>De gewassen spijkerbroek.

Als je aan het einde van de klankgroep een korte klank hoort, dan komt er een medeklinker (b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, y en z) bij als je het woord schrijft. Dit geldt ook voor het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. --> De voorbijganger heeft de man gered. –> De geredde man.
Als je een lange klank aan het einde van een klankgroep hoort, dan laat je een klinker (a, e, i, o en u) weg als je het woord schrijft. Dit geldt ook voor het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Je hebt het geld goed besteed. – Het goed bestede geld.

Slide 19 - Slide

Vul het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord goed in.
De reizigers kregen het
(beloven) geld terug na de vertraging.
A
beloven
B
beloofde
C
belooft
D
belofde

Slide 20 - Quiz

Voltooide deelwoorden -en 
Sommige voltooide deelwoorden eindigen op -en. Het bijvoeglijk naamwoord schrijf je dan precies zo.
Bijvoorbeeld: 
Ik heb een taart gebakken. –> De gebakken taart.

Slide 21 - Slide

Bezitsvorm
1a) ik leen vaak de kleren van mijn zusje → 1b) ik leen vaak mijn zusjes kleren.
2a) mijn oma vraagt naar het rapport van mijn broer → 2b) mijn oma vraagt naar mijn broers rapport.

In alle zinnen wordt uitgelegd dat iets van iemand is. 
In zin 1a en 2a wordt gezegd: de kleren van mijn zusje en het rapport van mijn broer. Dit kun je ook anders zeggen (zin 1b en 2b): mijn zusjes kleren en mijn broers rapport. Dit noem je de bezitsvorm.



Slide 22 - Slide

Van wie is het voorwerp?
Heb je gezien dat de kamer van Bibi altijd een rommel is?
de kamer =
A
Bibi
B
de kamer
C
rommel

Slide 23 - Quiz

Bezitsvorm (2) 
Hoe spel je de bezitsvorm?

  • Zet een s achter het zelfstandig naamwoord.
  • Spel ’s als het zelfstandig naamwoord eindigt op a, i, y, o of u.
  • Spel ’s als het zelfstandig naamwoord eindigt op een e die klinkt als ee.
  • Schrijf alleen als het zelfstandig naamwoord eindigt op een sisklank.



Slide 24 - Slide

Getallen 
In teksten gebruik je meestal geen cijfers, maar schrijf je getallen voluit.
Bijvoorbeeld: 
1. Op de tweede dag van de vakantie had ik al heimwee.
2. In de jaren tachtig was hiphop sterk in opkomst.
Op deze regel zijn een paar uitzonderingen.
  • Bij maten en gewichten zijn cijfers soms overzichtelijker. --> In het recept staat dat we 25 gram suiker moeten toevoegen.
  • Grote, ingewikkelde getallen schrijf je meestal in cijfers.
  • Voor of na cijfers en getallen kom je soms speciale tekens en afkortingen tegen, zoals €, %, kg of cm. In een tekst schrijf je deze voluit: euro, procent, kilo of centimeter.



Slide 25 - Slide

Kies de goede spelling van de getallen.
Bij 2 / twee winkels zijn de chocopinda’s in de aanbieding.
A
2
B
twee

Slide 26 - Quiz

Kies de goede spelling van de getallen.
Ze kosten normaal 3/drie euro, wat ik best duur vind.
A
3
B
drie

Slide 27 - Quiz

Aan de slag! 
  • Je hebt de opdrachten uit je boek gemaakt. 
  • Je gaat de samenvatting leren. 
  • Je gaat de oefentoets maken en nakijken. 
  • Klaar?  Dan ga je de extra oefenbladen maken. 
  • Klaar? Dan ga je aan Numo werken. 

Slide 28 - Slide

Evaluatie 

Slide 29 - Slide