Formatieve toets examenvragen
1 / 18
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat betekent 'der Absatz'
A
de alinea
B
de vraag
C
de tekst
D
de regel
Slide 2 - Quiz
Wat betekent 'die Zeile'
A
de zin
B
de regel
C
de alinea
D
de tekst
Slide 3 - Quiz
Wat betekent 'der Satz'
A
de alinea
B
de tekst
C
de regel
D
de zin
Slide 4 - Quiz
Wat betekent 'die Aussage'
A
de uitspraak
B
de bewering
C
de conclusie
Slide 5 - Quiz
Wat betekent 'schließen'
A
concluderen
B
sluiten
C
schieten
Slide 6 - Quiz
Vertaal naar het Nederlands: dem 2. Absatz nach
Slide 7 - Open question
'der Verfasser' is hetzelfde als 'der Autor'
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
'wichtig' betekent
A
zwaar
B
belangrijk
C
juist of goed
Slide 9 - Quiz
Vertaal naar het Nederlands: im Sinne des Textes
Slide 10 - Open question
Vertaal naar het Nederlands:
Was passt in die Lücke
Was passt in die Lücke
Slide 11 - Open question
Vertaal naar het Nederlands:
Welcher Titel passt am besten zum 3. Absatz?
Welcher Titel passt am besten zum 3. Absatz?
Slide 12 - Open question
Vertaal naar het Nederlands:
Welche Aussage stimmt mit dem 2. Absatz überein?
Welche Aussage stimmt mit dem 2. Absatz überein?
Slide 13 - Open question
'Titel' en Überschrift hebben allebei te maken met iets wat boven een tekst staat
A
Onjuist
B
Juist
Slide 14 - Quiz
Vertaal naar het Nederlands:
Über welchem Problem spricht er?
Über welchem Problem spricht er?
Slide 15 - Open question
Vertaal naar het Nederlands:
Von welchem Problem ist hier die Rede?
Von welchem Problem ist hier die Rede?
Slide 16 - Open question
Vertaal naar het Nederlands:
Wie lautet die Antwort?
Wie lautet die Antwort?
