2. 4 BK leesvaardigheid

4BK Leesvaardigheid
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4BK Leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Theorie (betogende tekst)
Tekstdoel:  Overtuigen
Tekstsoort: Betogende tekst
Tekstvorm: opiniestuk, beoordeling, recensie, ingezonden brief

'Betogen' = 'met bewijzen aantonen'

Schrijver geeft zijn mening en onderbouwt die met argumenten. 
Schrijver wil dat jij als lezer de mening gaat overnemen. 



Slide 2 - Slide

Theorie (betogende tekst)
Veel betogende teksten hebben een driedeling:
1.         Inleiding (onderwerp noemen en mening geven)
2.        Kern         (argumenten)
3.        Slot           (conclusie of samenvatting)


Slide 3 - Slide

Noem betogende tekstvormen.

Slide 4 - Open question

Functie inleiding van een
betogende tekst?

Slide 5 - Open question

Functie kern van een
betogende tekst?

Slide 6 - Open question

Functie slot van een
betogende tekst?

Slide 7 - Open question

Theorie (argumenten)
Argument = 
Informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft

Kan een mening, maar ook een feit zijn. 

Hoe geloofwaardiger een argument is, hoe overtuigender je betoog is. 

Slide 8 - Slide

In Europa hebben Deense scholen het hoogste aantal lesuren per schooljaar.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quiz

Kinderen zouden veel minder lessen moeten krijgen.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quiz

In het noorden van het land staan weinig interessante musea.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quiz

Het Groninger Museum krijgt jaarlijks ongeveer 200.000 bezoekers.
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quiz

In onze schoolkantine kun je lekkere broodjes kopen.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quiz

Kritisch lezen 
Leesstrategieën:
1. Verkennend lezen
2. Nauwkeurig lezen
3. Zoekend lezen
4. Studerend lezen
5. Kritisch lezen

Slide 14 - Slide

Kritisch lezen 

Stel jezelf altijd beoordelende vragen: 
- Is de schrijver deskundig? 
- Is de informatie waar? 
 Bij een betoog kijk je naar de argumenten:
1. feit: Is het waar? Is dit onderzocht? Is dit echt zo gebeurd? 

2. Mening: Vind ik dit ook? Hoe waarschijnlijk is dit? Is dit overtuigend? 

Slide 15 - Slide

Tekstverbanden
Oorzaak/ gevolg:
Je spreekt van een oorzaak als het niet door de mens zelf komt. Het ligt dus niet aan jezelf, maar aan iets waar je zelf niets aan kunt doen.

- Signaalwoorden: doordat, zodat, daardoor, waardoor, met als gevolg, etc. 

Slide 16 - Slide

Tekstverbanden
Voorbeeld oorzaak/ gevolg:

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan. 

Het heeft deze winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar heel veel insecten. 

Slide 17 - Slide