3K 6. Geld voor de overheid

§ 6.1 Belastingen op aankopen
Deze les leer je:
-Consumentenprijs
-BTW
-Accijns
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

§ 6.1 Belastingen op aankopen
Deze les leer je:
-Consumentenprijs
-BTW
-Accijns

Slide 1 - Slide

Belasting toegevoegde waarde
consumentenprijs
=

Slide 2 - Slide

Accijns
De overheid maakt bepaalde producten duurder omdat deze slecht zijn voor het milieu of de gezondheid. Hierdoor wordt het gebruik minder.

  • Benzine, tabak, alcohol

Slide 3 - Slide

Berekening consumentenprijs

Een auto kost € 15.800 exclusief (zonder) Btw.

Bereken de consumentenprijs.


Consumentenprijs = verkoopprijs exclusief Btw + BTW bedrag 


Btw-bedrag = € 15.800 : 100 X 21 = € 3.318

Consumentenprijs = € 15.800 + € 3.318 = € 19.118

Slide 4 - Slide

§ 6.2 Belastingen en de auto
Deze les leer je:
- Moterrijtuigenbelasting

Slide 5 - Slide

kosten van een auto
Als je een auto koopt heb je te maken met de volgende kosten:

Motorrijtuigenbelasting (houderschapsbelasting)
-Verschilt per provincie
-Hoe zwaar je auto is
-Welke brandstof je rijdt (Diesel, benzine, gas etc...)

Motorrijtuigenbelasting betaal je 1x per kwartaal.



Slide 6 - Slide

Vaste kosten
Gebruikskosten
Waardevermindering
Verzekeringskosten
Motorrijtuigenbelasting
Brandstofkosten
Onderhoudskosten

Slide 7 - Drag question

Een auto rijdt per jaar 13.000km. De brandstof is €1,66 per liter. Op 1 liter brandstof rijdt de auto gemiddeld 14km. Hoeveel zijn de totale brandstofkosten?
 
Antwoord:
13.000 : 14 = 929Liter
929 X €1,66 = €1542,14

Wat is de kilometerprijs van de auto uit de vorige som?

Antwoord
€1542,14 : 13000 = €0,12

Slide 8 - Slide

Eindvraag
Waar hangt de hoogte van de motorrijtuigenbelasting vanaf?
  1. Verschilt per provincie
  2. Hoe zwaar je auto is
  3. Welke brandstof je rijdt (Diesel, benzine, gas etc...)

Slide 9 - Slide

§ 6.3 Geld voor de gemeente
Deze les leer je:
- OZB
- WOZ-waarde

Slide 10 - Slide

Gemeentelijke inkomsten
  • Een groot deel van de inkomsten van de gemeente komt van het Rijk. 
  • Daarnaast betalen burgers en bedrijven gemeentelijke belastingen en heffingen zoals OZB (onroerendezaakbelasting), rioolheffing, afvalstoffenheffing, toeristenbelasting en hondenbelasting.

Slide 11 - Slide

WOZ-waarde
De WOZ-waarde is de waarde van je koopwoning. Deze wordt elk jaar door de gemeente bepaald en berekent daarmee hoeveel belasting je moet betalen.

Slide 12 - Slide

OZB berekenen
  • Ons huis heeft een WOZ-waarde van €350.000,-. Per €10.000 betalen we €5,- aan OZB. Hoeveel OZB betalen wij per jaar?

  • 350.000 : 10.000 X 5 = €175,-

Slide 13 - Slide

Eindvragen
Welke gemeentelijke inkomsten zijn er allemaal?


Wat bedoelen ze met WOZ-waarde?

Slide 14 - Slide

§ 6.4 Belastingen op inkomsten
Deze les leer je:
- Jaaropgave
- Belastbaar inkomen
- Heffingskortingen

Slide 15 - Slide

jaaropgave
Na het einde van elk kalenderjaar krijgen werknemers en mensen met een uitkering een jaaropgave.

Overzicht met daarop het loon en de ingehouden loonheffing in een jaar.



Slide 16 - Slide

Heffingskorting
De bedragen die in mindering worden gebracht
op de verschuldigde inkomstenbelasting
en premies volksverzekeringen.

Slide 17 - Slide

belastbaar inkomen
Het inkomen waarop het tarief van de inkomstenbelasting 
en de premies volksverzekeringen van toepassing is.

Loon, huur, winst en andere belastbare inkomsten 
maken deel uit van het belastbaar inkomen.

Pas na afloop van het jaar kan precies gekeken worden 
hoeveel het belastbaar inkomen is geweest. Vandaar je aangifte.

Slide 18 - Slide

Eindvragen

Wat wordt er bedoeld met jaaropgave?

Welke inkomsten worden er allemaal belast?

Slide 19 - Slide

§ 6.5 De overheidsfinanciën
Deze les leer je:
- Begrotingstekort & overschot

Slide 20 - Slide

Begrotingstekort & -overschot

Slide 21 - Slide