3TP2 punt/ komma/ aanhalingstekens

3TP2 H/V H1.5 spelling
Klas 2
Leestekens
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

3TP2 H/V H1.5 spelling
Klas 2
Leestekens

Slide 1 - Slide

Wanneer schrijf je een punt? Noteer alle gevallen die je kent.

Slide 2 - Open question

leestekens: de punt
Gebruik je:
- Aan het einde van een mededelende zin. 
vb. De lessen Nederlands gaan eindelijk weer beginnen. 
- Bij afkortingen na elk afgekort woord, als je de afgekorte woorden helemaal uitspreekt. 
vb. m.b.t. (= met betrekking tot), maar ....
havo, want je spreekt de afkorting als woord uit.

Slide 3 - Slide

leestekens: de punt
Gebruik je NIET:
- na een afkorting die eindigt met een punt.
vb. We krijgen spelling, grammatica, schrijven, etc. 
- als een zin al eindigt met een ander leesteken.
vb. Vind jij de lessen ook zo leuk?
- na een titel of een kopje
vb. Gezonder eten voor leerlingen

Slide 4 - Slide

leestekens: beletselteken
Beletselteken = drie puntjes
- als een woord of zin niet afgemaakt wordt. 
vb. 'Hou je mond en ga...' Maar de leerling was al de klas uitgerend.' 
- om een langere pauze aan te geven
vb. 'Zij... heeft...de toets gestolen.'

Slide 5 - Slide

leestekens: de komma
Gebruik je:
- tussen twee gezegdes in een samengestelde zin
Vb. Omdat we vakantie hadden, hebben we geen huiswerk.
- meestal voor voegwoorden
Vb. We hebben geen huiswerk, omdat we vakantie hadden. 
- tussen BN die omwisselbaar zijn
Vb. Appels zijn een gezond, lekker tussendoortje.

Slide 6 - Slide

leestekens: de komma (vervolg)
Gebruik je:
- bij tussenwerpsels.
Vb. Hé, luister nou eens naar mij!
- Bij aansprekingen.
Vb. Florine, pak nu eens je boeken! En jij ook, Bas!

Slide 7 - Slide

leestekens: aanhalingstekens
Gebruik je:
- als je iemand citeert.
- als je een woord ironisch gebruikt
- als je een nieuw of zelfbedacht woord gebruikt.

Kijk in je boek bij de leerstof voor voorbeelden!

Slide 8 - Slide

leestekens: dubbele punt
Gebruik je:
- bij een opsomming
Vb. De lessen starten altijd zo: binnenkomen, spullen pakken en 10 minuten lezen. 
- bij uitleg of voorbeeld
Vb. Je mag kiezen: een boek lezen of aan de opdracht werken.
- bij een citaat
Vb. De docent zei: "Morgen geef ik uitleg over de nieuwe opdracht."


Slide 9 - Slide

leestekens: puntkomma
Gebruik je:
- als het deel voor de puntkomma een belangrijke band heeft met het deel erachter.
Vb. We starten nu; de toets is al uitgedeeld. 
- soms in opsomming waarin ook komma's staan.
Vb. Nog doen: huiswerk; broek ophalen, wassen en strijken; band plakken.


Slide 10 - Slide