Week 48 - H6: §6.8 t/m 6.14 (flexles)

1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag...
  1. Leerdoelen deze les
  2. Uitleg
  3. LessonUp
  4. Afsluiten

Slide 2 - Slide

Leerdoelen, aan het einde van de les kun je...
  1. Uitleggen wat het prijsmechanisme is.
  2. Uitleggen wat het verschil is tussen investeren en consumeren.
  3. Uitleggen wat het verschil is tussen primaire goederen en luxe goederen.
  4. Uitleggen wat het verschil is tussen een concrete markt en een abstracte markt.
  5. Uitleggen welke invloeden er nog meer op vraag en aanbod zijn naast de prijs.

Slide 3 - Slide

Vraag en aanbod bepalen de prijs (1)
  • Een markt is een plaats waar vragers en aanbieders elkaar (virtueel) treffen.
  • Op deze markt bepalen de vragers en aanbieders samen de prijs van een product.
  • Denk aan het kaartspel van vorige week!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Vraag en aanbod bepalen de prijs (2)
  • De prijs waarbij er net zo veel gevraagd als aangeboden wordt noemen we de evenwichtsprijs.
  • De evenwichtsprijs wordt berekend met behulp van de evenwichtsvoorwaarde: Qa = Qv
  • De evenwichtshoeveelheid is de aangeboden en gevraagde hoeveelheid bij de evenwichtsprijs.
  • Door de evenwichtshoeveelheid bij beide formules te berekenen kan je checken of de evenwichtsprijs klopt!

Slide 6 - Slide

Vraag en aanbod bepalen de prijs (3)
  • Als vraag en aanbod bij een bepaalde prijs niet in evenwicht zijn, zorgt de werking van het prijsmechanisme ervoor dat er alsnog evenwicht gaat ontstaan.

Slide 7 - Slide

Vraag en aanbod bepalen de prijs (4)
  • Bijvoorbeeld: Als een verkoper 300 producten overhoud doordat zijn prijs te hoog is, dan zal hij zijn prijs verlagen om te zorgen dat hij geen voorraad overhoud.

Slide 8 - Slide

Consumeren vs. investeren
  • Consumeren is het kopen van goederen en/of diensten door gezinnen om in hun behoeften te voorzien.
  • Investeren is het kopen van goederen en/of diensten die worden ingezet bij het productieproces door bedrijven.

Slide 9 - Slide

Consumeren vs. investeren
Is er in de volgende situaties sprake van consumeren of investeren?
  • Een bakker koopt een nieuwe oven om meer brood te kunnen bakken.
  • Een gezin koopt een nieuwe televisie voor in de woonkamer.
  • Een boer koopt meststoffen om de oogstproductie te verbeteren.
  • Een student koopt een studieboek om te gebruiken tijdens zijn opleiding.
  • Een bedrijf huurt een extra vrachtwagen om producten sneller te leveren.

Slide 10 - Slide

Twee beweringen over consumeren/investeren.
I. De aanschaf van een brommer door postbezorgondernemer 'de Hoon' is een investering.
II. De aanschaf van een computer door Rik voor zijn studie is consumptie. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 11 - Quiz

Welke vraag lijn zal bij primaire goederen horen?
A
B

Slide 12 - Quiz

tot de primaire goederen horen
A
eten, drinken, onderdak, mobiele telefoon
B
kleren, eten, onderwijs, gezondheidszorg
C
Ferrari, 8K Ultra HD smart TV, 7 sterren hotel overnachting
D
onderwijs, eten, bioscoop

Slide 13 - Quiz


Wat is GEEN abstracte markt?
A
Huizenmarkt.
B
Oliemarkt.
C
Zondagsmarkt.
D
Schoenenmarkt.

Slide 14 - Quiz

Bij een hogere prijs dan de evenwichtsprijs ontstaat er een ...
A
Aanbodoverschot
B
Vraagoverschot

Slide 15 - Quiz

Wat is de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid?
A
€5 en 800 producten
B
€5 en 400 producten
C
€6 en 600 producten
D
€6 en 800 producten

Slide 16 - Quiz

Qv = -0,5P + 80 (P = in euro's)
Qa = P - 40 (Qv en Qa = x 1.000)
P(evenwicht= 80) Bereken de omzet die gemaakt wordt op de markt in het evenwicht!
A
€ 2200
B
€ 6400
C
€ 2800
D
€ 3200

Slide 17 - Quiz

Bereken de evenwichtsprijs en hoeveelheid
A
p=12 q = 80
B
p= 9,33 q= 266,6
C
p = 4 q= 160
D
p= 28 q = 640

Slide 18 - Quiz

Zelfstandig werken!
Wat? 6.8 t/m 6.14 (blz. 78)
Hoe? Zelfstandig & in stilte
Hulp? Vraag het aan de docent!
Tijd? Tot 5 minuten voor het einde van de les.
Klaar? Nakijken! (antwoordboekje staat online)

Slide 19 - Slide

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 20 - Slide