M4 Voorbereiden SO3 - deel 2

Voorbereiden SO3 - Mavo 4
Hoofdstuk 1 

MAVO 4 

VOORBEREIDEN SO3

1 / 55
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Voorbereiden SO3 - Mavo 4
Hoofdstuk 1 

MAVO 4 

VOORBEREIDEN SO3

Slide 1 - Slide

Oefenen: Woorden van woordenschat!
Wat moet je kennen en kunnen voor SO3?
  • Theorie boek bladzijde 23
  • Woorden en betekenissen van opdracht 2, 3, 4, 5, 6 en 8
  • De uitdrukkingen van opdracht 7 en hun betekenis


 

Leer ook via de Quizlets

Slide 2 - Slide

Kies het juiste woord:

_____ partners mogen ook mee naar de receptie van de directeur.
A
Eventuele
B
Even vele

Slide 3 - Quiz

Kies het juiste woord:

De show in het circus had een ____ einde met een doodeng trapezenummer.
A
spectaculair
B
omstreden

Slide 4 - Quiz

Kies het juiste woord:

De leerlingen _____ het voorstel van de mentor om een ijsje te gaan eten.
A
omhelzen
B
omarmen

Slide 5 - Quiz

Kies het juiste woord:

Er zijn ____ manieren om met je huiswerk bezig te zijn.
A
talloze
B
matige

Slide 6 - Quiz

Kies het juiste woord:

De inrichting van het huis is ____ met weinig tierelantijnen, maar wel met veel kleurige kussens.
A
somber
B
sober

Slide 7 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

doorgaans
A
heel vaak
B
gewoonlijk
C
niet vaak
D
nooit

Slide 8 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

vrezen
A
heel koud
B
bang zijn
C
het eng vinden
D
niet bang zijn

Slide 9 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

hilarisch
A
bedroevend
B
lachwekkend
C
grappig
D
boos

Slide 10 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

secuur
A
precies
B
slordig
C
nauwkeurig
D
vergeetachtig

Slide 11 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

alledaagse
A
wekelijks
B
bijzonder
C
gewoon
D
normaal

Slide 12 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

revolutionair
A
conservatief
B
vernieuwend
C
met veel ideeën
D
omwentelingsgezind

Slide 13 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

zorgvuldig
A
zorgzaam
B
precies
C
slordig
D
gewoonte

Slide 14 - Quiz

Wat is het synoniem van:

luttele
A
enorm
B
veel
C
weinige
D
grappige

Slide 15 - Quiz

Wat is het synoniem van:

overeenkomen
A
afspreken
B
besluiteloos
C
uit een ander land komen
D
alleen komen

Slide 16 - Quiz

Wat is het synoniem van:

uiteindelijk
A
betekenis
B
ten slotte
C
eindeloos
D
veranderlijk

Slide 17 - Quiz

Wat is het synoniem van:

houvast
A
goed vasthouden
B
onveiligheid
C
hulpeloos
D
steun

Slide 18 - Quiz

Wat is het synoniem van:

item
A
spullen
B
idem
C
voorwerp
D
dito

Slide 19 - Quiz

Wat is het synoniem van:

helder
A
natuurlijk
B
troebel
C
logisch
D
duidelijk

Slide 20 - Quiz

Wat is het synoniem van:

talloze
A
weinige
B
vele
C
genoeg
D
niets

Slide 21 - Quiz

Klaas heeft exact hetzelfde boek.

Synoniem voor exact:
A
absoluut
B
precies
C
anders
D
jeans

Slide 22 - Quiz

Ik loop de route in circa een uur.

Synoniem voor circa:
A
precies
B
snel
C
ongeveer
D
kilometers

Slide 23 - Quiz

Het figuur is asymmetrisch.
Tegenovergestelde voor aan beide kanten gelijk:
A
rond
B
aan beide kanten gelijk
C
aan beide kanten ongelijk
D
vierkant

Slide 24 - Quiz

Zijn gebit is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 25 - Quiz

Bedenksel
(woord met achtervoegsel)
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan

Slide 26 - Quiz

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 27 - Quiz

Zorgeloos
(omschrijving)
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 28 - Quiz

Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht
(voorbeeld)
A
daarom kreeg ik straf
B
de batterij van mijn wekker is leeg
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint

Slide 29 - Quiz

Kies het juiste woord:

Een studentenkamer wordt vaak een ____ genoemd.
A
kot
B
loft

Slide 30 - Quiz

Kies het juiste woord:

Wij reden meteen door naar de _____ hulp in het ziekenhuis.
A
spoedeisende
B
spoedige

Slide 31 - Quiz

Iets op je ..... kennen
A
Vingertjes
B
Ellebogen
C
Duimpje
D
Neusje

Slide 32 - Quiz

Een ...... voor de dorst.
A
Glaasje
B
Pruimpje
C
Flesje
D
Appeltje

Slide 33 - Quiz

Je ..... goed de kost geven.
A
zoon/dochter
B
portemonnee
C
Ouders
D
Ogen

Slide 34 - Quiz

Je ..... in iets zetten.
A
schouders
B
vingers
C
tanden
D
voeten

Slide 35 - Quiz

Op je ..... getrapt zijn.
A
Vingers
B
Hielen
C
Tenen
D
Schoenen

Slide 36 - Quiz

Niet op je .... gevallen zijn.
A
Vriend/vriendin
B
Bed
C
Bank
D
Achterhoofd

Slide 37 - Quiz

Het achter je ..... hebben.
A
Hand
B
Ellebogen
C
Ogen
D
Ogen

Slide 38 - Quiz

Je beste ...... voorzetten.
A
Voet
B
Beentje
C
Haartje
D
Vingertje

Slide 39 - Quiz

Iets het ..... bieden.
A
Uitleg
B
Hoofd
C
uiterste
D
kleinste

Slide 40 - Quiz

Wat is de betekenis van: Iets op je duimpje kennen.
A
Een klein gedeelte van de stof kennen.
B
Iets uit je hoofd kennen.
C
Iets kennen met ondersteuning van je vingers (ezelsbruggetje).
D
Iemand helpen.

Slide 41 - Quiz

Wat is de betekenis van: Een appeltje voor de dorst.
A
Op een warme dag iets extra's nodig hebben.
B
Tijdens extra inspanning genoeg drinken.
C
Iets extra's hebben voor tijden van nood.
D
Goed van verstand zijn.

Slide 42 - Quiz

Wat is de betekenis van: Je ogen goed de kost geven.
A
Rustig blijven wanneer er nood is.
B
Jezelf niet zo snel ongerust maken.
C
Goed om je heen kijken.
D
Alert zijn.

Slide 43 - Quiz

Wat is de betekenis van: Je tanden ergens inzetten.
A
Goed aanspreekbaar zijn.
B
Snel agressief worden.
C
Opkomen voor iemand anders.
D
Je vastbijten in een probleem.

Slide 44 - Quiz

Wat is de betekenis van: Niet op je achterhoofd gevallen zijn.
A
Een goed verstand hebben.
B
Je spullen altijd netjes in orde hebben.
C
Alles niet meer goed op een rijtje hebben.
D
Chaotisch zijn.

Slide 45 - Quiz

Wat is de betekenis van: Je beste beentje voorzetten.
A
In iemands gezicht aardig doen, maar achter iemands rug niet.
B
Je best doen.
C
Zonder te veel inspanning goede resultaten halen.
D
Weinig inzet.

Slide 46 - Quiz

Wat is de betekenis van: Het achter je ellebogen hebben.
A
Stiekem zijn.
B
Je groot houden om niet in huilen uit te barsten.
C
Eenieder helpen waar kan.
D
Altijd voorkruipen.

Slide 47 - Quiz

Wat is de betekenis van: Iets het hoofd bieden.
A
Niet bang zijn.
B
Iemand laten uithuilen en zijn verhaal laten doen.
C
Niet naar iemand luisteren.
D
Hyperactief zijn.

Slide 48 - Quiz

Wat is de betekenis van: Je mond voorbij praten.
A
Actief aan het werk.
B
Een geheim verklappen.
C
Hulpvaardig zijn.
D
Veel onzin uitkramen.

Slide 49 - Quiz

Wat is de betekenis van het aangegeven woord? Gebruik een woordraadstrategie om het goede antwoord te vinden.
In Kenia zijn de MATATU'S niet meer weg te denken; de minibusjes zijn een belangrijk vervoersmiddel.

Slide 50 - Open question

Wat is de betekenis van het aangegeven woord? Gebruik een woordraadstrategie om het goede antwoord te vinden.
Een ex-international zegt dat voetbal niet alleen VERBROEDERD, maar ook uiteendrijft.

Slide 51 - Open question

Wat is de betekenis van het aangegeven woord? Gebruik een woordraadstrategie om het goede antwoord te vinden.
De AFSPRAAK tussen de beide meisjes wordt niet nageleefd; zij houden zich niet aan de overeenkomst.

Slide 52 - Open question

Wat is de betekenis van het aangegeven woord? Gebruik een woordraadstrategie om het goede antwoord te vinden.
Lang ging het CRESCENDO met de popfestivals in Nederland. Jaar na jaar nam het aantal festivals steeds meer toe.

Slide 53 - Open question

Hoe heb je deze test gemaakt?
Is het voldoende? Leg uit.

Slide 54 - Open question

Wat heb jij nog nodig of moet je nog doen om SO3 goed te maken?

Slide 55 - Open question