herhaling 3.1 en 3.2

Deze les
Cijfers toets
Filmpje 3.2 enzymen
Quiztime! 3.1 en 3.2

Aan de slag met 3.3

1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deze les
Cijfers toets
Filmpje 3.2 enzymen
Quiztime! 3.1 en 3.2

Aan de slag met 3.3

Slide 1 - Slide

Welke stof is organisch?
A
glucose
B
water
C
ijzer
D
koolstofdioxide

Slide 2 - Quiz

Wat is geen organische stof?
A
Glucose
B
DNA
C
Koolstofdioxide
D
Vetzuur

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van een organische stof?
A
Ze bevatten C/H/O-atomen
B
Het zijn relatief kleine moleculen
C
Ze worden gemaakt door organismen
D
Het zijn relatief grote moleculen

Slide 4 - Quiz

Welke van onderstaande antwoorden hebben betrekking op
an-organische stoffen?
A
Ze bestaan uit C/H/O-atomen
B
Ze komen uit de levenloze natuur
C
Het zijn relatief grote moleculen
D
CO2 is een organisch molecuul

Slide 5 - Quiz

Welke van onderstaande moleculen zijn anorganisch?
A
Eiwitten
B
ijzer
C
Keukenzout (NaCl)
D
Glucose

Slide 6 - Quiz

Welke van onderstaande moleculen
zijn organisch?
A
Koolhydraten
B
Aminozuren (bouwstenen eiwitten)
C
Mineralen
D
Vitamines

Slide 7 - Quiz

Vul in:

.......... + zuurstof --> energie + water+ koolstofdioxide
A
melkzuur
B
fotosynthese
C
verbranding
D
glucose

Slide 8 - Quiz

Welk van deze organismen is autotroof?
A
gorilla
B
goudvis
C
geranium
D
gierzwaluw

Slide 9 - Quiz

Het maken van glucose uit koolstofdioxide en water door autotrofe organismen heet ....
A
Assimilatie
B
Dissimilatie
C
Koolstofassimilatie
D
Voortgezette assimilatie

Slide 10 - Quiz

Bij dit proces is energie nodig.
A
Assimilatie
B
Dissimilatie

Slide 11 - Quiz

Hoe wordt het proces genoemd waarbij een energierijk ATP ontstaat door binding van een fosfaatgroep aan ADP?

Slide 12 - Open question

Welke van de volgende beweringen over enzymen is juist?
A
Enzymen verliezen een deel van hun activiteit als hun structuur verstoord is.
B
Enzymen verlagen de activeringsenergie die nodig is om een reactie op gang te brengen.
C
Enzymen zijn in staat veel verschillende stoffen af te breken.
D
Een enzym is maar één keer actief en wordt dan vernietigd.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 14 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 15 - Quiz

Welk/welke enzym(en) kunnen worden opgewarmd tot 45 graden en weer afgekoeld en werken daarna nog steeds?
A
Geen van de enzymen
B
Alleen enzym z
C
Enzym z en y
D
Enzymen z, y en x

Slide 16 - Quiz

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in hetzelfde organisme
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz