Bijvoorbeeld:
Plaats: in, voor, achter, op, onder, boven naast, bij, aan, tegen, tussen, tegenover, om, rond, rondom, buiten, binnen, binnen in, voorbij
Tijd: om, op, in, voor, na, over, binnen, van, vanaf, sinds, tot, van ... tot, rond, tegen, over, door… (door de week, door het jaar), gedurende, tijdens
Beweging en richting: naar, naar ... toe, tot (aan), in, op, uit, van, vanaf, langs, door, over, via, over ... heen, onder ... door, om, om ..... heen, tegen, tegen .... aan, achter .... om, achter ... langs