H4 - Argumenteren - Argumentatieschema's

Argumenteren
paragraaf 3: Argumentatieschema's
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Argumenteren
paragraaf 3: Argumentatieschema's

Slide 1 - Slide

Lesplanning
- nieuws kijken
- controleren huiswerk
- uitleg Argumentatieschema's
- werken aan opdrachten

Slide 2 - Slide

Theorie
Argumentatieschema's (p. 3)

Slide 3 - Slide

Argumentatieschema's
Het geheel van standpunt en argument(en) = de argumentatie

Een argumentatieschema geeft het verband aan tussen een standpunt en een argument. Er zijn zes verschillende argumentatieschema’s.

Slide 4 - Slide

Argumentatie op basis van...
  1. Autoriteit
  2. Kenmerk of eigenschap
  3. Oorzaak en gevolg 
  4. Vergelijking
  5. Voorbeelden 
  6. Voor- en nadelen

Slide 5 - Slide

Autoriteit
= de argumentatie is gebaseerd op iemand of iets met gezag of status.

  • Je mag niet door rood rijden, want dat staat in de wet.
  • Je moet minimaal twee keer per dag je tanden poetsen want dat zegt de tandarts.

Slide 6 - Slide

Kenmerk of eigenschap
= een kenmerk/eigenschap van een bepaalde groep wordt uitgelicht.

  • Dat is een goede zanger, want hij zingt altijd zuiver.
  • Die leraar Engels is een goede docent, want hij geeft heldere uitleg en spreekt op een rustige toon.

Slide 7 - Slide

Oorzaak en gevolg
= een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of een andere gebeurtenis.

  • De overstap van mavo naar havo is best moeilijk (gevolg, standpunt). Voor het vak Nederlands is er op de havo namelijk veel theorie die op de mavo niet of nauwelijks wordt behandeld, bijvoorbeeld argumentatie (oorzaak, argument).

Slide 8 - Slide

Vergelijking
= er wordt een vergelijking gemaakt en een overeenkomst geconstateerd. Omdat iets in het ene geval zo is, zal het bij het andere ook zo zijn.

  • Minder toetsen is beter voor de onderwijsresultaten. Kijk maar eens naar Finland. De resultaten zijn daar uitstekend en toetsen voor cijfers gebeurt daar nauwelijks.

Slide 9 - Slide

Voorbeeld
= het standpunt wordt ondersteund met argumenten die voorbeeld zijn.

  • Johan Cruijff was een pionier op voetbalgebied, een revolutionair en een rolmodel voor andere voetballers (argumenten). Het mag duidelijk zijn: Johan Cruijff is een van de grootste voetballers ooit (standpunt).

Slide 10 - Slide

Voor- en nadelen
= er is sprake van een afweging: de voordelen worden vergeleken met de nadelen, waarna een oordeel volgt.

  • Er moet meer worden gesport. Wekelijks sporten zorgt ervoor dat je je goed voelt. Uit onderzoek blijkt dat ook je concentratie en leerprestaties door sporten verbeteren (argumenten, voordelen). Aan de andere kant kan sporten blessures en zelfs botbreuken opleveren, waardoor je veel moet rusten en lessen zult missen (argumenten, nadeel).

Slide 11 - Slide

Voor- en nadelen (2)
Let op: de argumentatie kan ook alleen voordelen of alleen nadelen bevatten.

  • argumentatie op basis van voordelen
  • argumentatie op basis van nadelen

Slide 12 - Slide

Welk argumentatieschema wordt gebruikt in de volgende argumentatie?

Slide 13 - Slide

Hoe kun je nou denken dat je een goed cijfer gaat halen? Je bent gisteren pas begonnen met leren.
A
Autoriteit
B
Oorzaak-gevolg
C
Voordelen-nadelen
D
Voorbeeld

Slide 14 - Quiz

Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is vegetariër.
A
Voordelen-nadelen
B
Vergelijking
C
Kenmerk-eigenschap
D
Oorzaak-gevolg

Slide 15 - Quiz

Volgens Johan Cruijff moest Ajax meer investeren in jonge voetballers. Daarom is de jeugdopleiding van de club grondig aangepakt.
A
Voordelen-nadelen
B
Kenmerk of eigenschap
C
Vergelijking
D
Autoriteit

Slide 16 - Quiz

Waarom moet ik een briefje halen? Isabelle was vorige les ook te laat en zij hoefde geen briefje te halen.
A
Oorzaak-gevolg
B
Vergelijking
C
Voorbeeld
D
Autoriteit

Slide 17 - Quiz

Mensen zouden wat meer met de fiets naar hun werk moeten gaan, want dat is goed voor het milieu en het is goed voor hun conditie.
A
oorzaak en gevolg
B
voor- en/of nadelen
C
autoriteit
D
voorbeeld

Slide 18 - Quiz

Zelf aan de slag
Opdrachten Argumenteren, paragraaf 3

Slide 19 - Slide